Rb: geen vovo om rechtmatig verblijf te houden, bij dreigende intrekking toeslagen partner

Op 18 maart 2020 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om met spoed een voorlopige voorziening te treffen omdat de Belastingdienst alle toeslagen van referent heeft beëindigd. Dit betekent dat het gezin nu € 630,- per maand mist waardoor de vaste lasten niet meer kunnen worden betaald en huisuitzetting dreigt. Toewijzing van de voorlopige voorziening betekent dat verzoekster rechtmatig verblijf krijgt op grond van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw en daarmee recht op toeslagen.

De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Referent mag samen met verzoekster en hun kinderen de behandeling van zijn beroep in Nederland afwachten. Uit de Terugkeerrichtlijn volgt echter niet dat zij gedurende deze periode ook recht hebben op financiële ondersteuning of opvang. Verweerder heeft in het verweerschrift terecht verwezen naar de Koppelingswet en één van de belangrijkste doelstellingen daarvan: het voorkomen dat personen die geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben, aanspraak maken op uitkeringen en toeslagen. Het stopzetten van de toeslagen door de Belastingdienst kan daarom geen reden zijn voor toewijzing van dit verzoek om een voorlopige voorziening.
Uiteraard is het, gelet op de belangen van de minderjarige kinderen en het recht van referent om zijn beroepsprocedure in Nederland af te wachten, niet de bedoeling dat het gezin op straat belandt in afwachting van die procedure. Het gestelde risico dat het gezin uit hun huis zal worden gezet, is echter niet concreet onderbouwd met bijvoorbeeld informatie van de verhuurder. Hoewel het niet kunnen voldoen van de huur leidt tot een huurschuld en op termijn ook zeer wel mogelijk tot een ontruiming, volgt uit de nu overgelegde stukken niet dat betrokkenen ook daadwerkelijk het risico lopen dat zij op straat komen te staan. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

Rb Middelburg AWB 20/927, 20.3.20
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2020:3470