Rb: paspoortvereiste bij Chavez-aanvraag ivm vaststellen identiteit en nationaliteit

Als algemeen uitgangspunt in het Unierecht geldt dat een lidstaat van een vreemdeling mag verlangen dat hij zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk maakt als hij op het grondgebied van die lidstaat wil verblijven. Het arrest Chavez-Vilchez verandert dit niet. Zoals verweerder terecht heeft opgemerkt ging dit arrest over de interpretatie van artikel 20 van het van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en stond los van de vraag naar het bewijs van de identiteit en nationaliteit van de ouder die verblijf wenst bij een kind. Wel volgt uit dit arrest de voorwaarde dat de vreemdeling een derdelander dient te zijn en dat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat hij aan de voorwaarden voor verblijf voldoet. De vreemdeling moet dus aannemelijk maken dat hij derdelander is.

De omstandigheid dat in het beleid van verweerder B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc), zoals dat gold ten tijde van de aanvraag van eiseres, het aantonen van de identiteit en nationaliteit niet als voorwaarde was opgenomen, leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende toegelicht dat deze toevoeging in B10/2.2 van de Vc enkel een verduidelijking betreft van het algemeen geldende uitgangspunt dat verweerder pas kan vaststellen of sprake is van rechtmatig verblijf als (familielid van) een gemeenschapsonderdaan indien de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling duidelijk is.

Rb Middelburg awb 18/9928, 22.10.19
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2019:11658