Rb: recht op opvang ook in derde procedure; rechter moet zich uitspreken over nova

De vreemdeling heeft, na niet-ontvankelijkverklaring van zijn opvolgende asielaanvraag o.g.v. art. 30a, eerste lid, aanhef en onder d, Vw, de opvanglocatie van het COA moeten verlaten. Dit omdat de staatssecretaris heeft besloten dat het een derde of latere asielaanvraag betreft terwijl een eerdere opvolgende aanvraag definitief niet-ontvankelijk is verklaard.

De vreemdeling stelt dat het recht op opvang niet is geëindigd met de niet-ontvankelijkverklaring van zijn asielaanvraag en verzoekt de rechter hem toe te staan zijn beroep in Nederland af te wachten en te oordelen dat hij gedurende die periode recht heeft op (hervatting van de) opvang en verstrekkingen door het COA.

De rechtbank oordeelt als volgt. De stukken die de vreemdeling aan onderhavige opvolgende aanvraag ten grondslag heeft gelegd dateren allemaal van na de laatste asielprocedure. Het standpunt van de staatssecretaris dat er geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen, is nog niet getoetst door de rechter. Op voorhand kan niet worden uitgesloten dat er nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Het belang van de vreemdeling is derhalve aan te merken als doorslaggevend belang. Het bestreden besluit wordt geschorst, de rechtsgevolgen zijn niet meer van kracht en de opvang en verstrekkingen o.g.v. de Rva 2005 moeten worden hervat. Vovo toegewezen.

Rb Roermond, NL20.4493, 26.6.20