Rb: samenwerkingsplicht identiteitsvaststelling bij inreis op vals paspoort en VIS-registratie

Uit de jurisprudentie van de Afdeling (28 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:661) volgt dat verweerder in beginsel uit mag gaan van de juistheid van de informatie in EU-Vis en dat het aan de vreemdeling is om aan te tonen dat deze informatie in zijn geval onjuist is.

De rechtbank overweegt hierbij echter dat verweerder alle aangedragen argumenten in dit kader integraal moet beoordelen. Verweerder heeft in de onderhavige procedure vastgehouden aan de EU-vis-registratie en zich daarbij op het standpunt gesteld dat elk argument op zichzelf onvoldoende is om afbreuk te doen aan de registratie in EU-vis. De rechtbank overweegt dat een dergelijke handelwijze onvoldoende recht doet aan de precaire bewijspositie van eiseres en bovendien met zich brengt dat een te hoge bewijsdrempel wordt aangelegd. De rechtbank herhaalt hierbij dat verweerder actief en grondig moet onderzoeken of eiseres internationale bescherming behoeft. Dit veronderstelt een welwillende grondhouding van verweerder en dit geldt temeer nu de beoordeling thans enkel nog betrekking heeft op de nationaliteit en herkomst en er dus in het geheel geen beoordeling van het risico op refoulement bij terugkeer naar Liberia heeft plaatsgevonden. Verweerder dient dus bij een EU-vis-registratie een lage drempel van aannemelijkheid bij de beoordeling van de herkomst en nationaliteit aan te leggen in het geval de rechtszoekende die voldoet aan zijn inspanningsplicht niet beschikt over identificerende documenten om zodoende het absolute verbod op refoulement te garanderen en te waarborgen.

Dat een asielmotief alleen relevant is tegen de achtergrond van het land van herkomst doet hier niet aan af omdat het nu juist gaat om de beoordeling van de verklaringen van eiseres met betrekking tot haar land van herkomst en dus land van terugkeer indien niet tot verblijfsaanvaarding wordt overgegaan is. Eiseres hoeft “enkel” aanknopingspunten voor twijfel aan te dragen en niet te “bewijzen” dat de registratie is gebaseerd op valse documenten. Door ieder aangedragen argument afzonderlijk te beoordelen en/of in wezen alleen identificerende documenten als “bewijs” te accepteren zal de derdelander nagenoeg niet in staat zijn om een EU-vis-registratie te weerleggen. Een dergelijke beoordeling en handelwijze brengt de derdelander in een onmogelijke bewijspositie, terwijl het aanleggen van een te hoge drempel ernstig afbreuk doet aan het recht en de mogelijkheid om bescherming te vragen. Tevens getuigt een dergelijk beoordelingskader van het sluiten van de ogen voor de realiteit dat derdelanders feitelijk gebruik maken van valse documenten om het land van herkomst uit te reizen en de Unie in de reizen. De rechtbank begrijpt dat dit als onwenselijk wordt ervaren en dat verweerder dit niet wil toestaan door zonder meer voorbij te gaan aan door derdelanders gebruikte documenten en verklaringen zonder meer als “aannemelijk” te kwalificeren. Dit laat onverlet dat de beschermingsbehoefte uitgangspunt is bij het beoordelen van een verzoek om internationale bescherming en dat die beschermingsbehoefte niet geringer zal zijn vanwege het gebruik van vervalste documenten. Verweerder zal in zekere zin dan ook over het gebruik van vervalste documenten “heen moeten stappen” en de beschermingsbehoefte centraal moeten stellen en ook welwillend moeten bezien of het relaas van de derdelander aannemelijk is en “waar kan zijn” in plaats van star vast te willen blijven houden aan de EU-vis-registratie....

De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder veel zogenoemde herkomstvragen aan eiseres heeft gesteld, eiseres daarop gedetailleerd heeft verklaard en verweerder deze verklaringen als “de juiste antwoorden op de vragen” beschouwt. Verweerder heeft aan deze verklaringen echter geen enkele (bewijs)waarde toegekend bij de beoordeling van de herkomst en nationaliteit van eiseres. Verweerder heeft ter zitting op vragen van de rechtbank aangegeven dat de herkomstvragen niets zeggen over de herkomst en nationaliteit van eiseres omdat het ook zo kan zijn dat eiseres enkel enige tijd in Liberia heeft verbleven. De rechtbank acht dit niet begrijpelijk. ...

De rechtbank overweegt dat verweerder miskent dat eiseres haar nationaliteit en herkomst “slechts” aannemelijk hoeft te maken en niet hoeft te bewijzen. Nu verweerder zich nagenoeg uitsluitend baseert op de EU-vis-registratie, eiseres geen identificerende documenten heeft en er sprake is van medische beperkingen om adequaat te kunnen verklaren, dient verweerder actiever dan gemiddeld invulling te geven aan zijn samenwerkingsverplichting. Een taalanalyse is onder deze omstandigheden bij uitstek geschikt om te onderzoeken of er steunbewijs is voor de gestelde herkomst. Verweerder heeft door dit niet te doen aldus ook in dit kader onvoldoende invulling gegeven aan zijn samenwerkingsplicht....

De rechtbank overweegt dat ook deze beroepsgrond slaagt en eiseres in bewijsnood verkeert voor zover van haar wordt verwacht identificerende documenten over te leggen. Verweerder kan dus niet vasthouden aan de EU-vis-registratie en bepalen dat eiseres gehouden is identificerende documenten over te leggen omdat zij daartoe in staat zou moeten worden geacht.

Verweerder heeft dus onvoldoende invulling gegeven aan zijn samenwerkingsplicht, terwijl eiseres genoegzaam heeft voldaan aan haar inspanningsplicht en deels in bewijsnood verkeert. De geloofwaardigheidsbeoordeling kan dan ook geen stand houden.

Rb den Bosch NL22.1385, 12.4.22
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2022:3352