Rb vovo: behoud recht op opvang tijdens asielprocedure Griekse statushouder

De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat de vreemdelingen geen recht hebben op opvang, omdat zij verblijfsrecht hebben in Griekenland. Met hun verzoeken om een vovo willen de vreemdeling bereiken dat zij opvang en verstrekkingen behouden totdat uitspraak is gedaan op hun verzoeken om een vovo tegen de bestreden besluiten.

De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Niet in geschil is dat de asielaanvragende vreemdelingen recht op opvang hebben gegeven zoals bedoeld in art. 5 Rva. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat onder ‘afgewezen’ in art. 5 Rva ook de niet-ontvankelijkverklaring van een aanvraag is begrepen. Niet in geschil is dat de vreemdelingen hun verzoeken tijdig hebben ingediend. Zij mogen de behandeling van deze verzoeken dus in Nederland afwachten. Dit betekent dat de uitzetting van de vreemdelingen achterwege dient te blijven zoals bedoeld in art. 5 Rva. Als gevolg hiervan is het recht op opvang niet geëindigd. Hierbij neemt de voorzieningenrechter de antwoorden van de (toenmalige) staatssecretaris op kamervragen (TK 2014-2015, 34 088, nr. 6, p. 33-34) in aanmerking.

Rb Rotterdam, NL19.12287, NL19.12289, NL19.12291, NL19.12293 en NL19.1295, 28.5.19