RvS: alleen tijdens procedure tegen intrekken vergunning met terugwerkende kracht recht op toeslagen

Vanwege het tijdig gemaakte bezwaar treden de rechtsgevolgen van het besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning van de echtgenote van [appellant] niet in werking totdat op dat bezwaar is beslist. In de periode van 22 oktober 2013, de datum van het intrekkingsbesluit, tot 2 juni 2014, de datum van de beslissing op het bezwaar tegen het intrekkingsbesluit, had de echtgenote van [appellant] rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder h, van de Vreemdelingenwet 2000.

Dit rechtmatig verblijf is niet komen te vervallen als gevolg van de bij de beslissing op bezwaar rechtmatig bevonden intrekking met terugwerkende kracht van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Dit heeft tot gevolg dat de Belastingdienst/Toeslagen [appellant] in de periode van 22 oktober 2013 tot 31 december 2013 artikel 9, tweede lid, van de Awir niet kon tegenwerpen. Daardoor heeft [appellant] per 1 november 2013 aanspraak op huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget en duurt die aanspraak voort tot 31 december 2013. In zoverre slaagt het betoog.

De bevestiging van de intrekking met terugwerkende kracht van de verblijfsvergunning van de echtgenote van [appellant] bij het besluit op bezwaar van 2 juni 2014, heeft tot gevolg dat het rechtmatig verblijf dat de echtgenote op grond van die vergunning had is komen te vervallen. Dit betreft dus de periode van 10 juli 2013, te weten de datum waarop de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht is ingetrokken, en het intrekkingsbesluit van 22 oktober 2013. Dat het verblijf van zijn echtgenote in de periode van 10 juli 2013 tot 22 oktober 2013 pas achteraf niet rechtmatig is geworden als gevolg van de intrekking met terugwerkende kracht van de aan haar verleende verblijfsvergunning en [appellant] als gevolg daarvan op moment van de toekenning van de voorschotten niet redelijkerwijs heeft kunnen begrijpen dat de toeslagen en het kindgebonden budget ten onrechte werden verleend, leidt niet tot het oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkomingen voor 2013 niet mocht herzien. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat zij in de periode van 10 juli 2013 tot 22 oktober 2013 als gevolg van de intrekking van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht geen rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8 van de Vw 2000 had.

Conclusie. Het hoger beroep is gegrond.
RvS 201602000/1/A2, 19.4.17
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2017:1087