RvS: als nationaliteit niet betwijfeld wordt is voor art-64 geen paspoort nodig

De beoordeling of de beschikbare medische zorg in het land van herkomst voor een vreemdeling feitelijk toegankelijk is, is verweven met omstandigheden van de individuele persoon, zoals aanwezige familie, vermogen, of het bestaan van een sociaal netwerk (punten 187, 190 en 191 van het arrest Paposhvili). Om te kunnen onderzoeken wat een vreemdeling daarover heeft aangevoerd, moet aannemelijk zijn wie de vreemdeling is (uitspraak van 10 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1352). De staatssecretaris mag in beginsel documenten ter staving van de identiteit en nationaliteit verlangen. Een vereiste dat een vreemdeling de identiteit en nationaliteit aantoont met originele documenten, gaat, in het licht van punt 186 van het arrest Paposhvili, echter te ver. Het EHRM heeft de hierboven genoemde uitgangspunten bevestigd in het arrest van de Grote Kamer van 7 december 2021, Savran tegen Denemarken, ECLI:CE:ECHR:2021:1207JUD005746715.

Het standpunt van de staatssecretaris in de toelichting bij zijn beleid dat het ontbreken van originele documenten ter staving van de identiteit en nationaliteit, inhoudelijke beoordeling van de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg onmogelijk maakt, kan niet in alle gevallen worden gevolgd. Onderzoek naar de aanwezige familie, vermogen of het bestaan van een sociaal netwerk, kan immers ook worden gedaan als het aannemelijk is wie de vreemdeling is en waar de vreemdeling vandaan komt.

De staatssecretaris moet aan de hand van alle omstandigheden van het geval nagaan of de originele documenten nodig zijn om te beoordelen wat een vreemdeling heeft aangevoerd over de feitelijke toegankelijkheid. Als de staatssecretaris de identiteit en nationaliteit van een vreemdeling in de eerdere asielprocedure geloofwaardig heeft geacht, moet hij aan die omstandigheid uitdrukkelijke betekenis toekennen. Als de staatssecretaris de identiteit en nationaliteit uitdrukkelijk geloofwaardig heeft geacht, kan hij in de artikel 64-procedure niet aan de vreemdeling tegenwerpen dat hij geen originele documenten ter staving van zijn identiteit en nationaliteit heeft overgelegd, zonder dat concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan die identiteit en nationaliteit.

De vreemdeling klaagt terecht dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom in zijn geval originele documenten nodig zijn om zijn argumenten over de feitelijke toegankelijkheid te kunnen beoordelen. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat de staatssecretaris terecht de feitelijke toegang tot de noodzakelijke medische zorg in Afghanistan niet heeft onderzocht.

De eerste grief slaagt. Het hoger beroep is gegrond.
RvS 202005912/1/V3, 14.12.21
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2021:2799