Nieuws

EK: overleg ikv strafbaarstelling hulp

Tijdens het mondeling overleg op 26 maart 2024 hebben fracties kenbaar kunnen maken welk politiek belang zij hechten aan het voorstel voor de Facilitation Directive. Dit spitste zich toe op de vraag naar de eventuele mogelijkheid om explicieter duidelijk te maken – ook ter inkadering van het minimaal te handhaven rechtsstatelijk niveau alle lidstaten bij de implementatie – hoe humanitaire hulpverlening niet gerekend wordt tot de ‘hulpverlening bij’ illegale binnenkomst, illegale doortocht en illegaal verblijf in de Unie die strafbaar gesteld moet worden op basis van de onderhavige richtlijn ter bestrijding van mensensmokkel.

Tijdens voormeld mondeling overleg is tot de volgende aanvullende specifieke informatieafspraken gekomen: de Kamer zal bij alle verslagen van de JBZ-Raad in detail geïnformeerd worden over (de voortgang van) de onderhandelingen, het krachtenveld en de actuele kabinetsinzet met betrekking tot het voorstel voor de Richtlijn, specifiek op de dimensie van humanitaire hulpverlening, ook wanneer deze in andere overleggremia dan de JBZ-Raad staat geagendeerd.

kamerstuk 36507-G, 16.4.24
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36507-G.html

INLIA: aantal terugkeerders uit Gezinsdetentie en Gezinslocatie

Vanuit de Gesloten Gezinsvoorziening zijn in 2023 10 gezinnen, bestaande uit circa 40 personen, gedwongen uitgezet naar hun land van herkomst. Het ging hierbij om circa 10 personen uit Georgië, circa 10 personen uit Oost-Timor en circa 10 personen uit Tanzania. Tenslotte zijn er ook nog gezinnen uitgezet naar Armenië en Kosovo.

Vanuit de Gezinslocaties zijn 10 personen, onderdeel uitmakend van minder dan 5 gezinnen, zelfstandig teruggekeerd naar hun land van herkomst. Het ging hierbij in ieder geval om een Moldavisch en een Irakees gezin.

https://www.inlia.nl/nl/nieuws/1378/uitzettingen-van-gezinnen-met-kinderen-uit-gezinslocaties, 9.4.24

RvS: detentie kinderen mag, ook bij nieuw asielverzoek tijdens detentiegehoor

De eisers zijn een vader, moeder en drie minderjarige kinderen. Zij zijn in juni 2023 in het azc staandegehouden, in verband met een geplande uitzetting naar Nigeria.

De SvJ&V heeft een verzwaarde belangenafweging gemaakt t.a.v. de kinderen. SvJ&V heeft hierbij mogen betrekken dat het in het belang is van de kinderen om bij hun ouders te blijven. De SvJ&V heeft verder terecht van belang geacht dat de eisers nog nooit een verblijfstitel hebben gehad gedurende hun verblijf van drie en een half jaar in NL, en dat aan hen na ieder afwijzend besluit is medegedeeld dat zij uit NL moeten vertrekken. De SvJ&V heeft het gedrag van de ouders bij zijn beoordeling mogen betrekken, om te voorkomen dat de positie van de kinderen door de ouders wordt gebruikt voor een betere verblijfsrechtelijke status. Gelet op de geschikte voorzieningen in het detentiecentrum in Zeist is een langere duur niet in strijd met art. 3 EVRM. 
In de maatregelen van bewaring heeft de SvJ&V kenbaar een belangenafweging gemaakt m.b.t. de herhaalde asielaanvragen. Daarbij heeft de SvJ&V terecht van belang geacht dat de eisers pas tijdens het gehoor kenbaar hebben gemaakt dat zij asielaanvragen willen indienen. Aangenomen kan worden dat de eisers dit hebben gedaan om de uitzetting te frustreren. De SvJ&V heeft vervolgens voldoende gedaan om te voorkomen dat de bewaring onnodig lang heeft voortgeduurd.

Hoger beroep tegen Rb Utrecht NL23.18045, NL23.18040, NL23.18047, NL23.18048 en NL23.18049, 6.7.23, en NL23.19786, NL23.19824, NL23.19787, NL23.9788 en NL23.19791, 18.7.23 ongegrond.
ABRvS, 202304367/1/V3, 202304709/1/V3, 26.3.24
ECLI:NL:RVS:2024:1217

WI 2024/2: art64

Deze Werkinstructie is een handleiding voor de toets van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000. Deze instructie bevatte al de wijzigingen in het beleid van WBV 2022/8 over de toegankelijkheid en WBV 2022/23 over het vervallen van de DT&V toets. Deze instructie is nu ook geactualiseerd naar aanleiding van WBV 2023/16 over de definitie van de medische noodsituatie.

WI 2024/2, 8.4.24
https://puc.overheid.nl/ind/doc/PUC_1332111_1/1/

RvS: kinderen naar moeder in NL - moeder kan niet naar Nigeria vanwege belang kind in NL

De staatssecretaris is er van uitgegaan dat er geen belemmering is voor de moeder (referent) om naar Nigeria te verhuizen. De staatssecretaris is er daarbij echter ten onrechte aan voorbijgegaan dat de eveneens met het ouderlijk gezag beklede vader van een van haar in Nederland wonende kinderen weigert om toestemming te verlenen voor een verhuizing van dat kind naar Nigeria, waardoor het de referent daarom niet zonder meer vrijstaat dat kind mee te nemen naar Nigeria. Ook heeft de staatssecretaris ten onrechte geen gewicht toegekend aan de omstandigheid dat het, gelet op hun verblijfsduur, leeftijd, schoolbezoek en hechting aan Nederland, hoogstwaarschijnlijk niet in het belang van haar in Nederland wonende kinderen zal zijn om met hun moeder naar Nigeria te moeten verhuizen. Aldus heeft de staatssecretaris ondeugdelijk gemotiveerd dat en waarom er geen sprake is van onoverkomelijke of grote obstakels die in de weg staan aan het vertrek van referent naar Nigeria (vergelijk ook het arrest van het EHRM van 9 juli 2021, M.A. tegen Denemarken).

Dit betekent dat de staatssecretaris alsnog op grond van 8EVRM een hernieuwde belangenafweging moet maken waarbij hij het belang van de Nederlandse Staat afweegt tegen het belang van de betrokken vreemdelingen.

Het hoger beroep tegen Rb Amsterdam 21/5325, 6.4.21 is ongegrond.
RvS 202202737/1/V1, 18.4.24
ECLI:NL:RVS:2024:1636

Rb: leugens in asielprocedure geen contra-indicatie voor Chavez-vergunning – en belang NLs kind op zorg van moeder in NL meewegen

De rechtbank merkt op dat verweerder in het kader van de openbare orde en nationale veiligheid in het nadeel van eiser heeft betrokken dat eiser verweerder en de rechtbank in zijn asielprocedure heeft misleid met een verzonnen asielrelaas en met valse documenten. Op grond van vaste jurisprudentie van het EHRM valt volgens de rechtbank niet uit te sluiten dat dergelijke omstandigheden betrokken kunnen worden in de belangenafweging. De rechtbank is echter van oordeel dat dergelijke omstandigheden niet kunnen worden betrokken als aspecten van openbare orde en nationale veiligheid. Verweerder zal dus moeten motiveren waarom hij een overtreding van de immigratiewetgeving een zelfde gewicht toekent als een aspect van openbare orde of nationale veiligheid. Een dergelijke motivering ontbreekt in dit geval echter.

Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het kader van de belangenafweging onvoldoende heeft gemotiveerd welk gewicht wordt gehecht aan het feit dat eisers zoon familie- en gezinsleven uitoefent met zijn moeder en halfbroers. Verweerder heeft in het bestreden besluit over de gezinssamenstelling aangegeven dat de beoordeling van artikel 8 van het EVRM voor eiser alleen gaat over de relatie met zijn zoon. Er wordt namelijk geen gezinsleven aangenomen tussen eiser en zijn gestelde partner en tussen eiser en de halfbroers van zijn zoon. Dit neemt volgens de rechtbank echter niet weg dat in het kader van de belangenafweging de omstandigheid van belang is dat de zoon van eiser een gezin vormt met zijn moeder en zijn halfbroers. Verweerder ontkent ook niet dat tussen hen wel sprake is van familie- en gezinsleven. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit onvoldoende heeft betrokken. Deze omstandigheid is namelijk wel degelijk van belang voor de vraag in hoeverre verwacht kan worden dat eiser het familie- en gezinsleven met zijn zoon in het land van herkomst zal gaan uitoefenen.

Het beroep is gegrond.
Rb den Haag NL24.1555 en NL24.1556, 25.3.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:5259

Rb: inburgeringsvereiste Ghanese vrouw discriminatoir

Eiseres is geboren in 1976 en heeft de Ghanese nationaliteit. Referent is geboren in 1972 en heeft de Nederlandse nationaliteit. De aanvraag is mede namens de kinderen van eiseres ingediend. Eiseres en referent hebben elkaar in 2016 in Ghana leren kennen.

Verweerder heeft de aanvraag van eiseres voor verblijf bij partner afgewezen omdat zij niet aan het inburgeringsvereiste voldoet en niet voor vrijstelling daarvan in aanmerking komt.....

Eiseres maakt bezwaar tegen het onderscheid in A- en B- landen met betrekking tot het inburgerings-vereiste. In de MvT bij de Wet inburgering in het buitenland, noch tijdens de verdere parlementaire behandeling, zijn objectieve gegevens verstrekt die het onderscheid tussen A- en B-landen als gevolg van gestelde integratieproblematiek voldoende onderbouwen. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting die onderbouwing evenmin kunnen geven. Reeds daarom kan niet van een objectieve rechtvaardiging worden gesproken. Voorts kan de koppeling van het inburgeringsvereiste aan het mvv-vereiste evenmin als rechtvaardiging worden gezien.

Zoals overwogen, is het onderscheid tussen Aen B-landen niet gebaseerd op wetenschappelijke onderbouwing, maar op onduidelijke aannames, negatieve stereotyperingen en/of niet concludent onderbouwde stellingen over onderdanen afkomstig uit “westerse” of “westers-georiënteerde” landen die geen ongewenste en ongebreidelde migratiestromen naar Nederland en integratieproblemen veroorzaken en onderdanen afkomstig uit “niet-westerse” of “niet-westers-georiënteerde” landen die wel ongewenste en ongebreidelde migratiestromen naar Nederland en wezenlijke integratieproblemen veroorzaken. Het doel van het inburgeringsexamen is dus niet enkel gelegen in het bevorderen van de integratie van onderdanen uit de B-landen, maar ook om ongewenste en ongebreidelde migratiestromen uit die landen tegen te gaan. Het inburgeringsexamen wordt in dat licht ook bewust gezien als selectiemechanisme. Tijdens de parlementaire behandeling van de wet heeft toenmalig minister Verdonk dit nog eens beaamd. Het inburgeringsvereiste was “niet primair gericht op beperking van de (gezins)migratie naar Nederland” maar dat was wel “een belangrijk effect dat redelijkerwijs te voorzien is en dat gelet op het belang van inburgering ook aanvaardbaar is”. Inperking van ongewenste migratiestromen kan naar het oordeel van de rechtbank niet als een legitiem doel met betrekking tot het gehanteerde onderscheid ten behoeve van een betere inburgering worden gezien.

Ook ten aanzien van de proportionaliteit overweegt de rechtbank dat verweerder niet heeft onderbouwd waaruit blijkt dat onderdanen van A-landen makkelijk in de Nederlandse samenleving integreren dan wel waaruit blijkt dat onderdanen van B-landen wezenlijke problemen bij het integreren ondervinden. Reeds daardoor kan niet worden gezegd dat het inburgeringsexamen een geschikt en noodzakelijk middel is om het doel, bevorderen van de integratie, te verwezenlijken. Aan de eis van proportionaliteit is dus ook niet voldaan.

Tot slot is ook niet gebleken dat er geen minder verstrekkende alternatieven zijn dan het gekozen onderscheid en middel om de integratie van onderdanen uit B-landen te bevorderen.

Gelet op wat hiervoor is overwogen, concludeert de rechtbank dat niet gebleken is van ‘very weighty reasons’ die het onderscheid op grond van nationaliteit kunnen dragen. Dit betekent dat deze beroepsgrond van eiseres eveneens slaagt....

Rb Amsterdam NL23.15395, 16.4.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:5396

Rb: geen bescherming LHBTI Zuid-Afrika

De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het tevergeefs inroepen van bescherming bij de politie niet leidt tot de conclusie dat de autoriteiten niet bereid of in staat zijn bescherming te bieden aan eiseres. Hierbij acht de rechtbank van belang dat het asielrelaas van eiseres geloofwaardig wordt geacht, waarbij dus geloofwaardig is dat zij meerdere jaren ernstig misbruikt, mishandeld en bedreigd is door haar neef. Daarnaast is geloofwaardig geacht dat eiseres hiervoor bescherming heeft gezocht bij de politie en dat de politie geen enkele inspanning heeft verricht om haar te helpen, maar eiseres zelfs belachelijk hebben gemaakt en bewijsmateriaal hebben vernietigd.

Als gevolg van het jarenlange misbruik en het secundair slachtofferschap bij de politie heeft eiseres psychische klachten, zoals blijkt uit haar persoonlijke brief. Ook dit is door de staatssecretaris niet betwist. Verder heeft de staatssecretaris ook niet betwist dat de neef van eiseres een machtig persoon is, en eiseres, gelet op corruptie in Zuid-Afrika en de houding van de politie tegenover LHBTI-personen, vreest dat deze neef de politie kan beïnvloeden. Daarbij komt dat uit de overgelegde stukken blijkt dat het voor LHBTI-personen in Zuid-Afrika lastig is om hun rechten te effectueren, aangezien er sprake is van structureel seksueel geweld en discriminatie tegen LHBTI-personen.

Rb Arnhem NL21.9745, 9.4.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:4919

Rb: mogelijk geloofsgroei vanwege lang tijdsverloop beslissing

De staatssecretaris had, gelet op de samenwerkingsplicht, de vreemdelingen aanvullend moeten horen voor het bestreden besluit. Er zat 3 tot 4 jaar tussen het nader gehoor en het bestreden besluit en dit grote tijdsverloop is toerekenbaar aan de staatssecretaris. In deze tijd kan veel gebeuren, vooral als het asielmotief bekering is. Het is niet ondenkbaar dat de vreemdelingen in deze 3 tot 4 jaar een geloofsgroei of geloofsverdieping hebben meegemaakt, waardoor zij nu meer en overtuigender kunnen verklaren over hun motieven voor en proces van bekering en/of zij nu nog meer geloofsactiviteiten- en kennis hebben en die persoonlijker kunnen maken. 

Verder hebben de vreemdelingen al eerder, in de zienswijze, gemeld dat zij enorm zijn gegroeid in hun geloofsontwikkeling door te stellen dat er ‘duizend gebeurtenissen’ zijn voorgevallen met betrekking tot geloofsgroei. Het argument van de staatssecretaris dat er geen aanleiding was om aanvullend te horen omdat de vreemdelingen onvoldoende concreet hadden gemaakt wat er in de tussentijd was veranderd volgt de rechtbank dus niet, zeker nu het gaat om eerste en geen opvolgende asielaanvragen. Het was aan de staatssecretaris om de gebreken in eerdere besluiten te herstellen door alsnog een deugdelijk gemotiveerde en zorgvuldig voorbereid besluiten te nemen. Ook diende de staatssecretaris rekening te houden met het tijdsverloop of andere relevante veranderingen om een ex nunc beoordeling te verrichten.

Beroep gegrond.
Rb Rotterdam, NL22.16598, NL22.16600 en NL22.16938, 18.12.23

RvS: IND moet zelf oordelen over eventuele vergoeding iMMO rapport bij hasa

De staatssecretaris klaagt in zijn enige grief terecht dat de rechtbank hem heeft veroordeeld tot vergoeding van de kosten van het iMMO-rapport tot een bedrag van € 3.675,00. De rechtbank heeft niet onderkend dat het gaat om door de vreemdeling in de aanvraagfase gemaakte kosten.

De staatssecretaris betoogt verder terecht dat het, in een geval als dit, aan hem is om een besluit te nemen op het verzoek om vergoeding van de kosten van het iMMO-rapport. Dit heeft de staatssecretaris niet gedaan. Hij moet dit daarom alsnog doen.

Het hoger beroep tegen Rb den Haag NL22.6117, 19.7.22 is gegrond.
RvS 202204820/1/V1, 10.4.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2024:1465

Pagina's