Rb: ID-controle zonder aanleiding verboden

Uit het proces-verbaal blijkt niet duidelijk in welk kader het verzoek is gedaan aan eiser om een legitimatiebewijs te tonen. Uit het proces-verbaal blijkt naar het oordeel van de rechtbank evenmin dat er een strafrechtelijk element aan de staandehouding vooraf is gegaan. Dat eiser een ‘onlogische route’ zou hebben gelopen wordt niet verduidelijkt en is naar het oordeel van de rechtbank daarom in dit geval onvoldoende om te onderbouwen dat eiser zich verdacht zou hebben gedragen. Dat de verbalisanten eiser en de persoon waarmee hij samen was ‘niet vonden passen in de wijk’ is daartoe evenmin voldoende en dat geldt ook voor de omstandigheid dat eiser en zijn metgezel langzamer gingen lopen toen zij de verbalisanten opmerkten, en een van hen (waarvan overigens niet duidelijk is of dit eiser betreft) vervolgens achter een busje door de knieën zakten en ‘iets’ neerlegde.

Daarom moet het ervoor worden gehouden dat dit verzoek van de verbalisanten om eisers identiteit te controleren mede heeft plaatsgevonden in het kader van de uitoefening van de bevoegdheid zoals die is bepaald in artikel 50, eerste lid, van de Vw. Een dergelijke controle kan enkel plaatsvinden indien sprake is van een naar objectieve maatstaven gemeten, redelijk vermoeden van illegaal verblijf. De enkele verklaring van eiser dat hij de Indonesische nationaliteit heeft, maakt naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat sprake is van een naar objectieve maatstaven gemeten, redelijk vermoeden van illegaal verblijf.

Vast staat dat eiser zijn paspoort heeft getoond, zodat geen aanleiding bestond voor de verdenking dat hij niet voldeed aan de verplichting inzake de Wet op de Identificatieplicht. Deze wet geeft geen aanvullende bevoegdheid ten opzichte van het vreemdelingentoezicht. Nu de verbalisanten contact hebben gelegd met de vreemdelingendienst toen zij opmerkten dat het Portugese visum van eiser was verlopen en hoorden dat eiser dan kon worden aangehouden op grond van de Wid, is de rechtbank van oordeel dat hieruit kan worden afgeleid dat de verbalisanten ten onrechte gebruik hebben gemaakt van een aanvullende bevoegdheid ten opzichte van het vreemdelingentoezicht.

Het beroep is gegrond en de maatregel van ophouding is vanaf het moment van het opleggen daarvan onrechtmatig.
Rb Haarlem NL20.21370, 2.2.21
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2021:901