RvS: individuele afweging mbt legesbetaling verplicht bij 8EVRM-aanvraag

Ingevolge artikel 3.34a, aanhef en onder j, van het VV 2000 is een vreemdeling die het verblijfsdoel 'verblijf als familie- of gezinslid' aanvraagt en die om vrijstelling van leges verzoekt, daarbij een gerechtvaardigd beroep doet op artikel 8 van het EVRM en aantoont niet te kunnen beschikken over middelen om aan de legesverplichting te kunnen voldoen, geen leges verschuldigd.

De rechtbank heeft overwogen dat de vreemdeling geen inkomensverklaring van de Raad voor Rechtsbijstand heeft overgelegd en dat zij bij de aanvraag noch in bezwaar bewijsstukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij derden heeft verzocht om de leges te voldoen en dat dit niet is gelukt. De omstandigheid dat de vreemdeling medische problemen heeft en geen verblijfsvergunning heeft is geen reden om vrijstelling te verlenen van het legesvereiste, aldus de rechtbank.

De vreemdeling voert aan dat de staatssecretaris gehouden was om ondanks dit beleid rekening te houden met haar bijzondere individuele omstandigheden. De vreemdeling stelt dat duidelijk is dat haar medische toestand ernstig is en haar zelfredzaamheid beperkt. Zij is diverse malen gedwongen opgenomen geweest en wordt ambulant begeleid en intensief behandeld. Zij is evident niet in staat tot werk op de vrije markt en mag dat ook niet omdat zij geen verblijfsvergunning bezit. Ook kon de staatssecretaris ervan op de hoogte zijn dat zij geen inkomen uit een uitkering heeft. Zij verkoopt af en toe de straatkrant, bedelt op straat en heeft geen vaste verblijfplaats. Haar begeleiders en behandelaars hebben voldoende inzicht gegeven in haar persoonlijke en sociale situatie, aldus de vreemdeling.

Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 17 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3405, moet de staatssecretaris alle omstandigheden van het geval bij zijn beoordeling betrekken en bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

Gelet op de geschetste omstandigheden, die niet zijn bestreden, heeft de staatssecretaris niet in redelijkheid geen aanleiding gezien om met toepassing van artikel 4:84 van de Awb af te wijken van de in paragraaf B1/8.3.2 van de Vc 2000 geformuleerde bewijsregels en aannemelijk te achten dat de vreemdeling niet kan beschikken over middelen om aan de legesverplichting te kunnen voldoen. De rechtbank heeft dit ten onrechte niet onderkend.

De grief slaagt. Het hoger beroep is gegrond.
RvS 202004472/1/V1, 11.12.20
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2020:2946