Deze conclusie is opgesteld als algemene richtlijn voor het begrip ‘veilig herkomstland’. De Staatsraad betoogt dat een land niet 'algemeen gezien' als veilig kan worden aangemerkt als voor vooraf duidelijk identificeerbare (minderheids)groepen van een zekere omvang, zoals LHBTI of vrouwen, systematisch gevaar op vervolging of een onmenselijke behandeling bestaat. Een land kan evenmin als zodanig worden aangemerkt als de veiligheidssituatie fluïde is of als delen van dat land onveilig zijn, tenzij het onveilige deel een bijzonder klein deel van dat land betreft. Wel kan de staatssecretaris een land aanmerken als veilig land met uitzondering van vooraf duidelijk identificeerbare (minderheids)groepen van een zekere omvang, zoals LHBTI of vrouwen, en kan hij, onder voorwaarden, een land aanmerken als veilig land, met een geografische beperking voor een onveilig deel ervan.
De algemene bewijslast voor het aanmerken van een land als veilig land van herkomst ligt volledig bij de staatsecretaris. De aanmerking moet worden gebaseerd op een zorgvuldig en gedegen onderzoek en moet kenbaar en deugdelijk worden gemotiveerd. Is zij in werking getreden dan kan de staatsecretaris, wat betreft de algemene bewijslast, naar die aanmerking verwijzen. De staatssecretaris kan ter nadere toelichting verwijzen naar een gemeenschappelijke EU-lijst, maar het feit dat de Europese Commissie een land heeft aangemerkt als veilig, legt op zich geen bijzonder gewicht in de schaal.
Heeft de staatssecretaris aan zijn algemene bewijslast voor de aanmerking van een land als veilig land van herkomst voldaan, dan geldt de presumptie dat het land in algemene zin veilig is. Vervolgens is het aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat het land in zijn specifieke omstandigheden niet als veilig kan worden aangemerkt. Hiervoor geldt een zware bewijslast.
RvS 201603036/3/V2, 20.7.16
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2016:2040