De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit de gestelde afvalligheid van de Islam en bekering tot het christendom, en de hieruit volgende gestelde problemen, terecht niet geloofwaardig geacht. De rechtbank volgt de staatssecretaris echter niet in het standpunt dat uit de Afdelingsuitspraak van 24 april 2015 (nr. 201403860/1) zou volgen dat indien een bekering niet ten onrechte ongeloofwaardig is geacht, er reeds om die reden bij terugkeer geen sprake kan zijn van een risico op een met artikel 3 EVRM strijdige behandeling als gevolg van evangelisatieactiviteiten via het internet. Een niet geloofwaardige bekering betekent niet dat geen sprake is van het in de negatieve aandacht van de autoriteiten staan, dan wel komen te staan bij terugkeer. Ook kan de staatssecretaris niet worden gevolgd in zijn standpunt dat op geen enkele wijze is gebleken dat de Iraanse autoriteiten van de Facebook- en Instagramactiviteiten op de hoogte zijn geraakt, of zullen raken. De staatssecretaris heeft niet betrokken dat de vreemdeling via sociale media het christelijke geloof onder zijn naam heeft geuit. Dit klemt te meer nu uit het arrest van het EHRM van 15 mei 2012 in de zaak S.F. en anderen tegen Zweden (nr. 52077/10) blijkt dat de Iraanse autoriteiten communicatie via internet en critici van het regime in de gaten houden, zowel binnen en buiten Iran. Ook uit het thematisch ambtsbericht over de situatie van christenen en LHBT's van 7 mei 2015 komt naar voren dat het internet- en e-mailverkeer via vaste en mobiele netwerken door de Iraanse autoriteiten wordt beheerst en gecensureerd. Volgens dit ambtsbericht wordt het internet verkeer in Iran gemonitord door een speciaal daarvoor in het leven geroepen cyberpolitie en kan het internetgebruik op individueel niveau worden nagegaan.
De staatssecretaris zal zich in een nieuw te nemen besluit moeten uitlaten over de vraag of aannemelijk is te achten dat de vreemdeling vanwege zijn activiteiten op Facebook en Instagram en zijn grote aantal volgers, bij de Iraanse autoriteiten bekend staat als moslim die zich naar zijn zeggen heeft bekeerd tot het christendom en zo ja, of dit voor de vreemdeling bij terugkeer een reƫel risico op schending van artikel 3 EVRM oplevert. Beroep gegrond.
Rb Den Bosch, NL16.3837, 15.1.17