bezoek ook onze andere websites: www.meldpuntvreemdelingendetentie.nl / www.basicrights.nl / www.iedereen-aandeslag.nl / www.iLegalevrouw.nl
De Afdeling heeft op 4.5.22 geoordeeld dat zicht op uitzetting binnen redelijke termijn voor Algerije ontbreekt (ECLI:NL:RVS:2022:1274). …
Verweerder voert in de onderhavige zaak aan dat de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat er weer zicht op uitzetting binnen redelijke termijn voor Algerije is, voor zover vreemdelingen beschikken over een kopie van identiteits- of nationaliteitsdocumenten. Ter staving van dit standpunt wijst verweerder erop dat de Algerijnse autoriteiten op 4 oktober 2023 een lp voor gedwongen terugkeer hebben verstrekt aan een vreemdeling in vreemdelingenbewaring die beschikte over een kopie van een paspoort. Voorts heeft verweerder toegelicht dat er in 2023 in totaal 3 presentaties hebben plaatsgevonden, waarvan 2 sinds het aantreden van de nieuwe consul eind september 2023. Alle lp-aanvragen die worden ingediend bij de Algerijnse autoriteiten worden in behandeling genomen. De Dienst Terugkeer & Vertrek kan vanaf (in ieder geval 2 november) maandelijks presenteren. Naar verwachting zal eiser eind november bij de Algerijnse autoriteiten gepresenteerd worden. Voorts heeft verweerder toegelicht dat door de medewerker van de Algerijnse ambassade in Den Haag belast met het lp-proces op 9 mei 2023 voldoende vertrouwenwekkende mededelingen zijn gedaan om de verwachting te rechtvaardigen dat lp's aan Algerijnse vreemdelingen zonder geldige documenten voor grensoverschrijding zullen worden verstrekt. Deze mededeling is herbevestigd in een gesprek met de Algerijnse ambassadeur en Directeur Internationale Aangelegenheden van DT&V op 30 oktober 2023. Daarbij is expliciet aangegeven dat de Algerijnse autoriteiten bereid zijn om medewerking te verlenen aan gedwongen terugkeer. Daarnaast is op 20 oktober 2023 op hoog ambtelijk niveau gesproken met de Algerijnse ambassadeur, waarbij eveneens de medewerking aan gedwongen terugkeer is toegezegd. Verweerder stelt dat op dit moment voor vreemdelingen die in het bezit zijn van een (kopie) van identiteitsdocumenten en nationaliteitsdocumenten zicht op uitzetting binnen redelijke termijn kan worden aangenomen.
In hetgeen verweerder heeft toegelicht ziet de rechtbank voldoende aanknopingspunten dat in het geval van eiser wel zicht op uitzetting naar Algerije moet worden aangenomen.
Rb Groningen NL23.33474, 9.11.23
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNNE:2023:4606
Eiser stelt dat in zijn geval moet worden volstaan met een lichter middel, zoals een meldplicht. Eiser is [leeftijd] oud en heeft een ingewikkelde medische problematiek. Hij heeft artrose aan zijn heup en onderrug en heeft een stoma. Eiser verblijft sinds 1980 in Nederland zonder verblijfsvergunning en is een oud-Nederlander. Eiser stelt dat hij bij zijn kinderen die in Amsterdam wonen kan verblijven. Tot slot stelt eiser dat hij vanwege zijn medische problematiek detentieongeschikt is. Eiser verscheen met een lekkende stoma op het gesprek met een collega van eisers gemachtigde. …
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser al 40 jaar illegaal in Nederland verblijft en dat de staatssecretaris er niet op kan vertrouwen dat eiser als hij op straat wordt gezet zal terugkeren naar Suriname. …
De rechtbank stelt vast dat eiser niet met (medische) stukken zijn medische problematiek heeft onderbouwd, niet heeft onderbouwd dat de zorgverlening in detentie niet voldoet, dat hij de detentie niet op verantwoorde wijze kan ondergaan, of dat zijn gezondheid in detentie is verslechterd. De staatssecretaris heeft ter zitting toegelicht dat niet wordt herkend dat er een tekort is aan medische benodigdheden en dat hier ook geen signalen toe zijn. Indien eiser problemen ondervindt met betrekking tot de verstrekking van medische benodigdheden kan hij dat in het detentiecentrum aankaarten. Het voorgaande maakt ook dat niet is gebleken dat de bewaring voor eiser onevenredig bezwarend is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris geen aanleiding hoeven zien om de belangenafweging gelet op eisers medische situatie in het voordeel van eiser uit te laten vallen.
Het beroep is ongegrond.
Rb Groningen NL23.34230, 16.11.23
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2023:17532
Verzoeker is besmet met HIV, is doofstom, rolstoelafhankelijk en lijdt aan een ernstige huidaandoening, waardoor de rechtbank verzoeker in het hoofdgeding aanmerkt als kwetsbaar. Verzoeker heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland en beschikt niet over een geldig paspoort. Verzoeker is in vreemdelingenbewaring gesteld om hem te verwijderen naar China. De Chinese autoriteiten verstrekken geen vervangend reisdocument, waardoor de verwijdering van verzoeker is uitgesloten. Verweerder heeft de vreemdelingenbewaring opgeheven en verzoeker in vrijheid gesteld. Het terugkeerbesluit is na de invrijheidstelling niet ingetrokken, zodat de terugkeerverplichting onverkort geldt. Verzoeker heeft vanwege zijn illegale verblijf ondanks zijn kwetsbaarheid geen recht op opvang en andere materiële opvangvoorzieningen en verstrekkingen. Een verzoek om uitstel van vertrek vanwege medische uitzettingsbeletselen is door verweerder afgewezen.
In het hoofdgeding zal de rechtbank uitspraak moeten doen over de vraag of het niet kunnen verwijderen, de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit heeft aangetast. De rechtbank vraagt het Hof om enkele bepalingen van de Terugkeerrichtlijn, gelezen in samenhang met enkele bepalingen van het Handvest voor de Grondrechten, nader te preciseren en vraagt meer in het bijzonder om te verduidelijken of uit haar meest recente jurisprudentie moet worden afgeleid dat het voor onbepaalde tijd niet kunnen verwijderen van een derdelander steeds tot gevolg heeft dat het terugkeerbesluit niet langer onverkort kan worden gehandhaafd en moet worden ingetrokken of moet worden geschorst….
De rechtbank wendt zich tot het Hof met het verzoek de navolgende prejudiciële vragen in de prejudiciële spoedprocedure (PPU) te beantwoorden:
I Dienen artikelen 3, 5 , 6, 8, en 9, van de Terugkeerrichtlijn aldus te worden uitgelegd dat uitsluitend indien de in artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn genoemde belangen en beginselen die aan verwijdering door de lidstaat naar het land van bestemming in de weg staan, tevens in de weg staan aan het niet vrijwillig of zelfstandig kunnen voldoen aan de terugkeerplicht door de derdelander door naar een ander derde land te vertrekken, er geen terugkeerbesluit kan worden vastgesteld, dan wel een reeds genomen terugkeerbesluit dient te worden ingetrokken of geschorst?
II Is een nationale wettelijke regeling waarbij het aanspraak kunnen maken op elementaire voorzieningen is gekoppeld aan rechtmatig verblijf, verenigbaar met artikel 5 Terugkeerrichtlijn, gelezen in samenhang met punten 12 en 24 van de Terugkeerrichtlijn en artikel 1 en artikel 7 van het Handvest van de Grondrechten16 en zo ja, dient het bestaan van een dergelijke regeling dan te worden betrokken bij vraag of een terugkeerbesluit kan worden vastgesteld en/of gehandhaafd indien de derdelander niet kan worden verwijderd?
De rechtbank schorst de behandeling van het beroep en houdt in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen door het Hof iedere verdere beslissing aan.
Rb Roermond NL23.29455, 13.11.23
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2023:17271
Eiser is ongeveer 35 jaar in Nederland. Hij heeft al die tijd een relatie met zijn Nederlandse partner. Zij hebben samen drie dochters, die inmiddels volwassen zijn. Destijds lukte het niet eisers verblijf te legaliseren, omdat zijn partner wel werkte maar niet genoeg verdiende om aan het middelenvereiste te voldoen voor een verblijfsvergunning bij partner. Het gezin heeft altijd samengewoond. Eiser heeft werkzaamheden verricht in kassen en slachthuizen. Zo heeft hij het gezin kunnen onderhouden. Sinds een paar jaar is het lastiger geworden om te werken zonder rechtmatig verblijf. Eiser heeft nog wel vrijwilligerswerk gedaan in de coronatijd. Zijn partner werkt deeltijd en zijn dochters werken nu alle drie na hun opleiding. Zij wonen als gezin samen en onderhouden elkaar.
Eiser spreekt de Nederlandse taal voldoende, zoals ook bleek op zitting. Eiser heeft zich terughoudend opgesteld en zich niet gemeld bij instanties uit angst om uitgezet te worden. Graag zou hij zijn verblijf alsnog legaliseren, zodat hij bij zijn Nederlandse gezinsleden kan blijven en ook weer kan gaan werken. Eiser heeft nauwelijks nog banden met Marokko. Zijn moeder woont daar inmiddels ook niet meer.
Aan deze belangen aan de zijde van eiser die aanzienlijk zijn, heeft verweerder onvoldoende gewicht toegekend. Niet gebleken is dat het belang van de Nederlandse staat concreet in het geding is. Er is geen beroep gedaan op de openbare kas. Niet valt in te zien dat daarop alsnog een beroep zal worden gedaan, gelet op het arbeidsverleden van eiser en de inkomsten van het gezin. Verder zijn er geen openbare orde aspecten en heeft eiser familie- en gezinsleven met zijn Nederlandse partner en drie Nederlandse dochters.
Beroep gegrond.
Rb den Haag NL23.12689, 11.10.23
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2023:17442
Artikel 3.6b Vb luidt: De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ambtshalve kan worden verleend:
RvS 202100279/1/V1, 20.1.22 heeft bepaald dat, als een vreemdeling impliciet of expliciet een beroep doet op de doortoetsbevoegdheid, de IND het niet-doortoetsen moet motiveren. De IND kan voor die motivering verwijzen naar het toepasselijk beleid als daarin is toegelicht waarom in bepaalde gevallen geen gebruik wordt gemaakt van deze bevoegdheid of, als dat beleid ontbreekt, in het individuele geval toelichten waarom van deze bevoegdheid geen gebruik wordt gemaakt.
Eiseres is een zeer zieke vrouw die niet meer kan praten en leunt op een netwerk in Nederland. Zij bevindt zich duidelijk in de laatste fase van haar leven. Verweerder heeft de aanvraag art-64 afgewezen omdat eiseres in de VS de benodigde zorg zou kunnen krijgen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat de VS voor eiseres het land van bestendig verblijf is. Het is immers onduidelijk of de ‘green card’ van eiseres voor de VS wel verlengd kan worden…. Voorts dient verweerder zich af te vragen of een behoorlijk handelende overheid een zeer zieke vrouw, in de laatste fase van haar leven en met een goed functionerend familienetwerk om zich heen, moet willen verplaatsen voor een ongewis avontuur naar een ander land.
Rb Amsterdam NL22.26245 en NL22.26246, 17.7.23
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2023:17626
Het BMA is tot de conclusie gekomen dat het uitblijven van de behandeling niet zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn, omdat er geen sprake is van ziektebeelden welke levensbedreigend van aard zijn. Verweerder mag van dit advies uitgaan. Het is aan de vreemdeling om de juistheid van de conclusies van het BMA te bestrijden door een contra-expertise te overleggen.
Het BMA heeft in haar advies van 25 november 2022 alsnog een fysieke overdracht aan een psychiater geadviseerd. In het advies wordt hierover opgemerkt: “De aanwezigheid van psychiater werd uitgezocht en bleek aanwezig. Dit betekent concreet dat na de fysieke overdracht een specialist (psychiater) aanwezig is om adequate acties te ondernemen of behandeling in te zetten om een poging tot zelfdoding te voorkomen mocht dit de uitkomst zijn van het gedwongen uitzetten.” Zoals uit deze tekst blijkt, houdt de inschakeling van een psychiater dus geen verband met een psychische ontregeling van eiser als wel met zijn reactie op de uitzetting zelf en kan daarom niet, zoals is aangevoerd, worden aangemerkt als een overdracht aan zijn toekomstige behandelaar. Er bestond voor het BMA dan ook geen aanleiding om na dit aanvullende advies alsnog onderzoek te doen naar de behandelmogelijkheden in Guinee.
Rb Groningen AWB 23-5808, 17.11.23
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2023:17689
Eiser komt uit Sierra Leone en is vanaf 2019 in Nederland. Zijn partner heeft een zoontje [A] uit een eerdere relatie, waarover zij het eenhoofdig gezag heeft. [A] heeft de Nederlandse nationaliteit. Eiser is niet de biologische vader van [A]. Wel is eiser al bijna drie jaar in het leven van [A], sinds [A] ongeveer één jaar en een paar maanden oud is....
Eiser heeft ter onderbouwing van zijn zorgtaken een verklaring van de huisarts overlegd en de verklaring van de kinderopvang. In de verklaring van de huisarts staat dat eiser altijd samen met zijn partner met [A] op het spreekuur verschijnt. In de verklaring van de kinderopvang staat dat eiser vanaf januari 2022 [A] dagelijks van de kinderopvang ophaalt en [A] af en toe brengt. Uit deze beide stukken blijkt inderdaad dat eiser enige zorg draagt voor [A], maar niet dat dit zorgtaken zijn met een meer dan marginaal karakter. Verder heeft eiser een verklaring van zijn partner overgelegd, een vaststellingsovereenkomst en een verzoekschrift om aan eiser het gezamenlijk gezag over [A] toe te kennen. Dit zijn geen objectieve stukken, omdat deze enkel tot stand zijn gekomen op basis van de verklaringen van eiser en zijn partner zelf. Uit de overgelegde foto’s volgt dat sprake is van een affectieve relatie tussen eiser en [A] maar deze vormen op zichzelf ook geen bewijs van structurele zorg- en opvoedingstaken. Uit de ingediende stukken blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat eiser een steun voor zijn partner is in de zorg voor [A], maar niet dat eiser de rol van ouder op zich heeft genomen en meer dan marginale zorgtaken heeft.
Eiser staat in het BRP ingeschreven op een eigen adres en heeft bij de hoorzitting ook verklaard dat hij thuis slaapt. Dat eiser zijn partner en [A] vaak bezoekt is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om van samenwoning uit te gaan. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij een financiële bijdrage levert. Verweerder hoefde in deze omstandigheden dus geen aanwijzing te zien voor dat eiser meer dan marginale zorgtaken verricht.
Rb Utrecht NL23.5839, 14.9.23
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2023:17503
De vreemdeling voert terecht aan dat een religieus huwelijk kan worden voltrokken zonder een daaraan voorafgaand burgerlijk huwelijk. Uit het door de staatssecretaris aangehaalde artikel 202 van het Burgerlijk Wetboek van Guinee blijkt namelijk alleen dat de Guinese autoriteiten een religieus huwelijk niet erkennen als rechtsgeldig wanneer daaraan voorafgaand geen burgerlijk huwelijk heeft plaatsgevonden. De vreemdeling betoogt terecht dat het feit dat de Guinese autoriteiten haar naar gesteld religieus voltrokken huwelijk niet erkennen, niet wegneemt dat de Guinese bevolking haar op basis van dat huwelijk als getrouwd kan zien. Grief 5 slaagt.....
De vreemdeling voert verder terecht aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat in het Thematisch Ambtsbericht 2020 staat dat het vak van besnijdster over het algemeen wordt doorgegeven van moeder op dochter, van grootmoeder op kleindochter of van tante op nicht en dat 59% van de besnijdsters een dochter of kleindochter als opvolger hebben. Ook staat in die paragraaf dat de opvolgster moet assisteren bij besnijdenissen in de jaren voordat zij het mes overneemt gelet op vereist vakmanschap. Die informatie maakt de verklaring van de vreemdeling dat zij een andere vrouw van naar gesteld haar man zou moeten opvolgen als besnijdster niet ongeloofwaardig, omdat daaruit niet volgt dat een opvolger altijd een vrouwelijke bloedverwant in de neergaande lijn is. Verder heeft de vreemdeling weliswaar verklaard dat zij niets weet over het uitvoeren van besnijdenissen, maar zij heeft verklaard dat zij van de andere vrouw moest gaan leren hoe besnijdenissen worden uitgevoerd en dat het vak van besnijden in haar familie zit. Ook heeft zij verklaard dat zij als eerste haar dochter zou moeten besnijden en zou moeten beginnen in de zomervakantie. Die verklaring komt overeen met de informatie in het TAB 2020 dat het kan voorkomen dat een vrouw eerst haar dochter moet besnijden om te bewijzen dat zij een besnijdenis goed kan uitvoeren. Grief 6 slaagt.
HB tegen Rb den Haag NL21.11524, 9.9.21, gegrond.
RvS 202106321/1/V1, 7.11.23
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2023:4098
De vreemdeling heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij op de markt is aangevallen, mishandeld en vals beschuldigd van landverraad en spionage, vanwege zijn etnische afkomst als Tigreeër en hierdoor in detentie is geplaatst. De staatssecretaris acht dit geloofwaardig, maar stelt dat er een vredesverdrag is ondertekend waardoor de vreemdeling bij terugkeer geen reeël risico loopt op ernstige schade.
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit het ambtsbericht blijkt dat de algemene veiligheidssituatie voor Tigreeërs is verbeterd sinds het ondertekenen van het vredesverdrag en de Tigrese burgers op veel plaatsen weer redelijk normaal kunnen functioneren. Maar onvoldoende is gemotiveerd hoe en of de algemene situatie voor Tigreeërs in Ethiopië is betrokken bij de beoordeling van de individuele vrees van de vreemdeling. De vreemdeling komt uit Amhara, waar de situatie mogelijk slechter is dan in andere gebieden. Daarbij is de eerdere vervolging een duidelijke aanwijzing dat de vrees voor vervolging gegrond is en het risico op het lijden van ernstig schade reëel is. Er is onvoldoende gemotiveerd dat er goede redenen zijn om aan te nemen dat de vreemdeling niet opnieuw zal worden blootgesteld aan vervolging. Dat de vervolging inmiddels jaren geleden is, maakt niet dat de vrees enkel op vermoedens is gebaseerd.
Beroep gegrond.
Rb Den Haag, NL23.23753, 3.10.23