Nieuws

Rb: bij twijfel leeftijd uitgaan van minderjarigheid

De voorzieningenrechter overweegt dat indien verzoeker gedurende deze procedure en de procedure die bij de IND aanhangig is ten onrechte als meerderjarig zou zijn aangemerkt, hij thans onvoldoende adequate opvang en voorzieningen heeft gelet op de kwetsbaarheid die reeds uit zijn minderjarigheid volgt. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat ook in een opvanglocatie voor meerderjarigen maatwerk in opvang wordt geleverd en ook rekening kan worden gehouden met specifieke opvangbehoeften van minderjarigen. De voogd van verzoeker heeft toegelicht welke concrete problemen verzoeker sinds de plaatsing in de opvanglocatie voor meerderjarigen heeft ondervonden.

De voorzieningenrechter overweegt dat een minderjarige recht heeft op opvang en andere voorzieningen die adequaat zijn voor zijn specifieke bij de leeftijd en het ontwikkelingsniveau behorende behoeften en op omgang met leeftijdgenoten. Indien verzoeker hiervan verstoken blijft, valt niet uit te sluiten dat dit schadelijk is voor het welbevinden en de ontwikkeling van verzoeker. Deze opvang en voorzieningen dienen te worden verstrekt zonder dat hier steeds om hoeft te worden verzocht. Reeds hierdoor is de spoed gegeven….

Uit de Opvangrichtlijn en de Rva volgt dat verweerder gehouden is om zelf te beoordelen of verzoeker bijzondere opvangbehoeften heeft. Dit brengt mee dat verweerder weliswaar de registratie van verzoeker bij de IND mag betrekken bij de beoordeling of verzoeker in een opvang voor meerder- of minderjarigen wordt geplaatst, maar dit ontslaat verweerder niet om een eigen beoordeling te maken van de opvangbehoefte van verzoeker. Verweerder kan worden gevolgd in zijn standpunt dat moet worden voorkomen dat meerderjarigen in een opvanglocatie voor minderjarigen worden geplaatst, echter ook dit is onvoldoende om de plaatsing van verzoeker uitsluitend te baseren op de registratie door de IND, terwijl de geregistreerde geboortedatum deels de inzet van de procedure is. Verweerder zal dus verzoeker in omstandigheden zoals thans aan de orde, zolang hij aanspraak maakt op opvangvoorzieningen, in een opvanglocatie voor minderjarigen moeten plaatsen totdat in rechte vast komt te staan dat verzoeker meerderjarig is.

Rb Roermond AWB 23/2857, 23.5.23
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2023:7412

Rb: rechtmatig verblijf vanwege (tweede) aanvraag EU-recht maakt detentie onrechtmatig

Eerder heeft de Afdeling geoordeeld dat een vreemdeling die een aanvraag om toetsing aan het EU-recht heeft ingediend procedureel rechtmatig verblijf geniet op grond van artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw. Als een vreemdeling na het opleggen van de bewaring krachtens artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vw een dergelijke aanvraag heeft ingediend, kan de bewaring niet op deze dan wel een andere grondslag worden voortgezet, en moet deze worden opgeheven.

De rechtbank stelt op grond van de stukken in het dossier vast dat eiser op 30 maart 2023 een eerste aanvraag om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER heeft ingediend, die bij besluit van verweerder van 24 april 2023 is afgewezen. Ter zitting heeft verweerder niet bestreden dat eiser tegen dat besluit bezwaar had aangetekend waarop ten tijde van het bestreden besluit nog niet was beslist. Noch uit de bewoordingen van de Afdeling in de voormelde uitspraak, noch uit de tekst van artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw volgt dat ook een vreemdeling die in afwachting is van een beslissing op een bezwaarschrift tegen de afwijzing van een aanvraag om toetsing aan het EU-recht, onder de reikwijdte van dat artikel valt en dus geacht moet worden rechtmatig verblijf te hebben. In zoverre slaagt de beroepsgrond van eiser daarom niet.

Verder blijkt uit het dossier dat eiser na het eerdere afwijzende besluit van 24 april 2023, op 8 mei 2023, opnieuw heeft verzocht om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER en dat verweerder daarop ten tijde van de sluiting van het onderzoek nog niet had beslist. Desgevraagd heeft de gemachtigde van eiser ter zitting hierover meegedeeld dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden en dat eiser er ‘om moverende redenen’ voor heeft gekozen om deze niet naar voren te brengen in de (op dat moment nog) lopende bezwaarprocedure tegen het besluit van 24 april 2023, maar - in de plaats daarvan - een nieuwe aanvraag in te dienen en, tegelijkertijd, het bezwaar tegen de afwijzing van 24 april 2023 en het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in te trekken.

Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de hiervoor beschreven gang van zaken vragen oproept over eisers intenties bij het indienen van een nieuw verzoek om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER. Dat sprake is van misbruik, in die zin dat eiser een processuele bevoegdheid evident heeft aangewend voor een ander doel dan waarvoor die is gegeven, kan de rechtbank evenwel niet vaststellen. De rechtbank volgt verweerder daarom ook niet in zijn standpunt dat van een aanvraag in de zin van de wet geen sprake is. Dat bij de nieuwe aanvraag geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren zijn gebracht is, wat daar verder van zij, evenmin van belang.

De rechtbank concludeert daarom dat eisermet ingang van 8 mei 2023 procedureel rechtmatig verblijf geniet, waardoor de bewaring vanaf die datum onrechtmatig is. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren en de onmiddellijke opheffing van de bewaring gelasten.

Rb Middelburg, 23.5.23
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2023:7351

Rb: detentie vanuit INLIA terecht want geen medewerking terugkeer

Eiser verblijft al sinds april 2021 in de Landelijke Vreemdelingenvoorziening (LVV) in Groningen. Verweerder heeft terecht gemotiveerd dat eiser tijdens verschillende vertrekgesprekken heeft aangegeven dat hij niet terug wil keren naar Gambia. De rechtbank is met verweerder eens dat het enkele meewerken aan de presentatie bij het consulaat onvoldoende is om aan te nemen dat eiser gehoor wil geven aan zijn terugkeerverplichting.

Eiser betoogt dat verweerder het lichtere middel, eisers verblijf in de LVV, mede gelet op zijn asielrelaas, had moeten voortzetten. Eiser heeft zich in hoofdlijnen altijd aan zijn afspraken gehouden en verblijft sinds hij is uitgeprocedeerd in de LVV. Verder heeft eiser heeft veel lichamelijke klachten, een slechte knie en hij kan niet goed lopen en fietsen. Ook heeft eiser meegewerkt aan de presentatie bij de autoriteiten van Gambia.

De rechtbank is van oordeel dat er geen reden was om een lichter middel dan de maatregel van bewaring toe te passen. Verweerder heeft terecht gemotiveerd dat, hoewel eiser heeft meegewerkt aan de presentatie aan de vertegenwoordiging van Gambia, hij niet heeft gewerkt aan terugkeer. Hieruit blijkt dat een lichter middel niet heeft geleid tot daadwerkelijk vertrek. Verweerder heeft eisers medische problematiek kenbaar meegewogen bij de afweging of een lichter middel dan de inbewaringstelling kon volstaan.

Rb Groningen NL23.14428, 31.5.23
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2023:7754

SvJ&V: bezetting detentie

In maart 2023 was de gemiddelde bezetting van de vreemdelingenbewaring (artikel 59 en 6 Vw2000) ca. 340 personen. Het gaat hierbij niet enkel om personen zonder rechtmatig verblijf in Nederland, maar ook om vreemdelingen die nog in een procedure zitten en Dublinclaimanten.

Van 2018 tot en met eind maart 2020 lag de gemiddelde bezetting hoger. Zo was de gemiddelde bezetting in maart 2018 ca. 420 personen, in maart 2019 ca. 400 personen en in maart 2020 ca. 400 personen. Gedurende de COVID-19 pandemie is de gemiddelde bezetting gedaald, naar gemiddeld ca. 310 personen in maart 2021 en ca. 240 personen in maart 2022. Op dit moment neemt de bezetting bij DJI weer toe.

Daarnaast was er vanaf april 2021 veelal onvoldoende zicht op uitzetting om Marokkanen zonder rechtmatig verblijf in vreemdelingenbewaring te stellen. Sinds het derde kwartaal van 2022 zijn zij weer vaker in bewaring gesteld. Hierdoor neemt de bezetting tijd weer toe; op dit moment zien we dat vreemdelingen met de Marokkaanse nationaliteit veruit de grootste groep vormen binnen  vreemdelingenbewaring.

Antwoord Kamervraag 2694, 24.5.23
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20222023-2694.html

Rb: evenredigheidstoets kinderpardon Armenier, 20jr in NL, opleiding en werkaanbod

De vreemdeling is als vierjarig kind in 2000 naar Nederland gekomen en heeft meerdere procedures doorlopen waarvan geen een ingewilligd is. In onderhavige procedure heeft de staatssecretaris het verzoek op grond van de ‘Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen’ afgewezen.

De rechtbank overweegt als volgt. Uit een Afdelingsuitspraak (ECLI:NL:RVS:2022:2290) blijkt dat bij de evenredigheidstoetsing van de contra-indicaties een indringende toets nodig is. Na toepassing van een indringende toets blijkt in casu dat er sprake is van een motiveringsgebrek. De vreemdeling is tegengeworpen dat hij bewust meer dan drie maanden buiten beeld van de overheidsinstanties is geweest. Omdat de staatssecretaris zoveel waarde hecht aan het buiten beeld blijven dat de vreemdeling daardoor niet in Nederland mag blijven, moet nader gemotiveerd worden waarom dit ondanks zijn jonge leeftijd en moeilijke situatie een bewuste keuze is geweest die hem volledig kan worden tegengeworpen.

Verder heeft de staatssecretaris geen blijk gegeven dat bij de afweging in het kader van evenredigheid voldoende rekening is gehouden met de bijzondere omstandigheden. De vreemdeling is net 26 jaar en heeft de laatste ruim 21,5 jaar in Nederland verbleven. Hij heeft hier basisschool, middelbare school en een MBO opleiding gevolgd. Ook heeft hij een stageplek, waar hem een baan is aangeboden na afronding. De staatssecretaris is hier niet op ingegaan en miskent hiermee dat de omstandigheden die de vreemdeling heeft aangevoerd over zijn specifieke binding met Nederland ertoe leiden dat de binding zeer sterk is en niet enkel het gevolg van verblijf in Nederland.

Tot slot heeft de staatssecretaris niet alle feiten kenbaar betrokken bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM. De staatssecretaris is niet ingegaan op dat de vreemdeling meer opleiding heeft genoten dan hetgeen bij een verblijf van minderjarige gebruikelijk is. Ook heeft de staatssecretaris geen rekening gehouden met de economische binding van de vreemdeling met Nederland.

Beroep gegrond.
Rb Haarlem, NL22.23429, 16.5.23

EHRM: 8EVRM schending bij uitzetting 83jr Iraanse man, 50jr in Zwitserland, strafblad

Klager, geboren in 1940 (83 jaar) in Iran verblijft al meer dan 50 jaar in Zwitserland. Hij heeft een verblijfsvergunning voor gezinshereniging gekregen in 1969 vervolgens een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in 1979. Tussen 1988 en 2004 is hij veroordeeld voor verschillende ernstige strafrechtelijke feiten. Een uitzettingsbevel is uitgevaardigd in 1999 welke bindend werd op 1 januari 2002 en hij is ongewenst verklaard voor de duur van vijf jaar. In 2000, 2003 en 2011 is klager zonder succes 'gevraagd' om Zwitserland te verlaten. In mei 2008 en in 2015 heeft klager gevraagd om opheffing van de ongewenstverklaring en heeft hij een aanvraag ingediend voor verblijf als gepensioneerde. De hoogste rechter heeft de weigering bekrachtigd in oktober 2018. Op 11 december 2018 is hem opnieuw bevolen het land te verlaten.

Er is geen sprake van gezinsleven tussen klager en zijn twee volwassen zoons. Hij is gescheiden in 1989. Er is geen sprake van afhankelijkheid ondanks zijn hoge leeftijd. Er is wel sprake van privé-leven. Gelet op de ernstige strafrechtelijke veroordelingen accepteert het Hof dat de Zwitserse autoriteiten een belang hebben bij de uitzetting van klager. Het is twijfelachtig of de Zwitserse staat alle mogelijk stappen heeft ondernomen om klagers paspoort te verkrijgen om hem uit te zetten. Het grootste deel van zijn leven heeft hij in Zwitserland verbleven, hij heeft twee zonen en vijf kleinkinderen in Zwitserland. Hij heeft gewerkt en is geïntegreerd in Zwitserland en heeft recht op pensioen. Ondanks dat hij financieel onafhankelijk is en geen grote medische problemen ondervindt is terugkeer naar Iran een ingrijpende onderneming. Deze feiten en het feit dat hij sinds 2005 geen strafrechtelijk overtredingen heeft begaan en de onvoldoende pogingen van de nationale autoriteiten in twintig jaar om hem uit te zetten, zijn onvoldoende meegewogen door de nationale autoriteiten. De hoogste rechter heeft geen volle toets gehanteerd. Een te groot gewicht is gelegd op het publieke belang bij het weigeren van een verblijfvergunning voor gepensioneerden.

Het Hof oordeelt unaniem dat art. 8 EVRM is geschonden en met 6 stemmen tegen 1 dat de geconstateerde schending een rechtvaardigde genoegdoening is voor de geleden morele schade.
EHRM 21768/19 Ghadamiane - Zwitserland , 9.5.23
https://hudoc.echr.coe.int/eng?i=001-224558

RvS: nierdialyse in Pakistan voor oudere vrouw beschikbaar en betaalbaar maar niet toegankelijk

De staatssecretaris heeft erop gewezen dat het ziekenhuis in Karachi waar de behandeling volgens het BMA beschikbaar is een zogeheten ‘Patient Welfare Programme’ heeft voor patiënten die de behandeling niet kunnen betalen, en dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij hier geen gebruik van kan maken. De Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) maakt afspraken over de  overdracht en is bereid alle kosten van de medische behandeling op zich te nemen voor een maximale duur van drie maanden. In die periode heeft de vreemdeling de gelegenheid om haar zaken te regelen. Verder wijst de staatssecretaris erop dat de vreemdeling tot 2017 onafgebroken in Pakistan heeft gewoond, bijna tot haar vijftigste, dat zij de taal spreekt en de gewoontes er kent en dat zij samen met haar dochter, wier asielaanvraag de staatssecretaris tegelijk met die van haar heeft afgewezen, kan terugreizen....

De vreemdeling heeft aangetoond dat de kosten van de behandeling hoog zijn in verhouding tot het gemiddelde inkomen in Pakistan, maar heeft hiermee niet aannemelijk gemaakt dat de benodigde zorg voor haar om financiële redenen niet toegankelijk is. Het is namelijk niet in geschil dat het ziekenhuis in Karachi, waar de benodigde behandeling beschikbaar is, een ‘Patient Welfare Programme’ heeft. Dat programma neemt in voorkomende gevallen een deel van de kosten voor zijn rekening. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij daar geen aanspraak op kan maken. De tweede en derde grief falen.

De staatssecretaris heeft echter ondeugdelijk gemotiveerd dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat de benodigde zorg om andere dan financiële redenen feitelijk niet toegankelijk voor haar is. De vreemdeling heeft onderbouwd dat Karachi ongeveer 1147 kilometer van Swabi, de stad waar zij vandaan komt, ligt. Ook heeft zij verklaringen van haar twee broers overgelegd. Daarin staat dat een van haar broers een levenslange gevangenisstraf uitzit en dat de andere broer in de omgeving van Swabi woont, een gezin van vier kinderen heeft, van wie er twee gehandicapt zijn, en dat hij daar werkt als boer. De staatssecretaris heeft gelet op deze verklaringen ondeugdelijk gemotiveerd waarom de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat de broers of een van hen zich niet in Karachi kunnen vestigen. Verder heeft de vreemdeling landeninformatie overgelegd, waarin staat dat het volgens enkele bronnen bijna onmogelijk is om als vrouw alleenstaand te leven in Pakistan, zowel in de stad als op het platteland, en dat alleenstaande vrouwen bijvoorbeeld problemen kunnen ondervinden bij het huren van een woning. Daarbij betoogt de vreemdeling terecht dat het niet aannemelijk is dat zij, gelet op haar zwakke gezondheid, kan werken en dus zelf de financiële middelen zal kunnen opbrengen om te wonen en leven in Karachi. Dit zal na verloop van een periode van drie maanden niet anders zijn, zodat het aanbod van de staatssecretaris om gedurende de eerste drie maanden na haar terugkeer in Pakistan de kosten van de medische behandeling te dekken niet maakt dat de medische zorg alsnog toegankelijk wordt voor de vreemdeling. De staatssecretaris heeft daarom ondeugdelijk gemotiveerd waarom hij van de vreemdeling onder deze omstandigheden mag verwachten dat zij zich in de buurt van het ziekenhuis in Karachi vestigt. De vierde grief slaagt.

Het hoger beroep is gegrond.
RvS 202005727/1/V1, 26.5.23
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2023:2046

RvS: beoordeling zorgtaken bij Chavez te strikt

Voor Chavez moet de vreemdeling daarvoor aan de volgende voorwaarden voldoen:

c. de vreemdeling verricht al dan niet gezamenlijk met de andere ouder daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind; en
d. tussen de vreemdeling en het kind bestaat een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd.

De vreemdeling betoogt terecht dat de toets over die afhankelijkheidsverhouding te strikt is. De rechtbank heeft niet onderkend dat de staatssecretaris de afhankelijkheidsverhouding moet beoordelen in het licht van de zorgtaken die worden verricht door de ouder die zich op het arrest Chavez-Vilchez beroept. Zie in dit verband RvS 20 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1235, over het gewicht dat toekomt aan de meer dan marginale zorg- en opvoedingstaken bij de beoordeling van de afhankelijkheidsverhouding. Omdat de staatssecretaris ten onrechte is uitgegaan van het niet door de vreemdeling verrichten van meer dan marginale zorg- en opvoedingstaken voor zijn dochter, heeft hij zijn beoordeling van de afhankelijkheidsverhouding op een onjuist uitgangspunt gebaseerd. De grief slaagt.

Het hoger beroep tegen Rb Rotterdam 20/4735, 20.5.22 is gegrond.
RvS 202203658/1/V2, 16.5.23
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2023:1962

Rb: 15c Zuid-Soedan

De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er op dit moment geen aanleiding is om aan te nemen dat er sprake is van een 15c- situatie zoals bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Eiser heeft zich gebaseerd op een brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 24 maart 2022 met 21 bijlagen. Hieruit zou onder andere blijken dat in Zuid-Soedan sprake is van een situatie waarin geweld normaal is geworden. Het geweld speelt zich af tussen burgers onderling, maar er is ook sprake van geweld van overheidsgroeperingen richting burgers. Het niveau van geweld in Zuid-Soedan kan vergeleken worden met een burgeroorlog. United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) heeft een oproep gedaan aan landen om Zuid-Soedanese onderdanen niet terug te laten keren. Verder zou er sprake zijn van gedwongen rekrutering.

In het licht van wat eiser naar voren heeft gebracht heeft de staatssecretaris met de verwijzing naar de gegevens van UNMISS en de uitspraak van de rechtbank Rotterdam en de bevestiging van die uitspraak door de Afdeling, onvoldoende gemotiveerd waarom er geen sprake is van een 15c-situatie. De toets is ruimer dan alleen de vraag naar het aantal burgerslachtoffers als gevolg van gewelddadige incidenten. Daarbij komt dat eiser heeft met het overleggen van de brief van Vluchtelingenwerk Nederland veel bronnen heeft aangehaald, maar deze zijn niet door de staatssecretaris inhoudelijk beoordeeld. Gelet op het voorgaande is er sprake van een motiveringsgebrek. De beroepsgrond slaagt.

Rb Utrecht NL22.12942, 17.5.23
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2023:7284

Rb: geen risico FGM Krio-stam Sierra Leone

De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar dochter bij terugkeer naar Siërra Leone een reel risico loopt om te worden besneden. De staatssecretaris is ten eerste op basis van het TOELT rapport terecht ervan uitgegaan dat zij behoort tot de Krio-bevolkingsgroep.

De rechtbank overweegt vervolgens dat uit het ambtsbericht over Sierra Leone uit 2011 volgt dat FGM veelvuldig voorkomt in Sierra Leone, maar dat de Krio-bevolkingsgroep hierop een uitzondering vormt. Vrouwenbesnijdenis binnen die bevolkingsgroep is niet breed geaccepteerd. Uit het TOELT rapport blijkt dat 19,6% van de Krio-vrouwen is besneden. Daarbij is ook zeer van belang dat op de zitting is gebleken dat uit het rapport van TOELT ook volgt dat in 2019 slechts 0,8% van de meisjes tot 14 jaar, waarvan de moeder de Krio etniciteit heeft, zijn besneden. Dede omstandigheid dat 19,6% van de Krio-vrouwen in totaal is besneden zegt dus niet direct iets over hoeveel Krio-meisjes op dit moment nog worden besneden. Dat maakt dat de vrees voor besnijdenis van de dochter van eiseres, die nu zeven jaar is, niet aannemelijk is. De omstandigheid dat uit het rapport van TOELT volgt dat het percentage besneden vrouwen in Sierra Leone in de leeftijdsgroep van 15 tot 49 jaar erg hoog is doet daaraan niet af. Het gaat immers om de huidige vrees voor besnijdenis van de dochter van eiseres.

De beroepsgronden van eiseres slagen dus niet.
Rb Arnhem NL23.7091, 1.6.23
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2023:7887

Pagina's