constaterende, dat:
overwegende, dat:
verzoekt het college:
Op basis van artikel 83b Vreemdelingenwet 2000 (hierna Vw) dient de rechtbank in bepaalde gevallen, waaronder bij asielaanvragen die in de grensprocedure zijn afgedaan, binnen vier weken na het instellen van beroep uitspraak te doen. De grensprocedure kan worden toegepast als mogelijk de Dublinverordening van toepassing is of als de asielaanvraag mogelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is. De grensprocedure maakt het mogelijk vreemdelingen te plaatsen in grensdetentie.
De doorlooptijden voor het behandelen van beroepen bij de rechtbanken zijn op dit moment regelmatig langer dan vier weken. De overschrijding van deze termijn, heeft geen betrekking op het al dan niet kunnen voortduren van de grensdetentie. Die termijn heeft betrekking op de termijn waarbinnen de rechterlijke toetsing van de rechtmatigheid van een asielbesluit moet plaatsvinden. De grensdetentie kan dan ook voortduren na het verlopen van de wettelijke termijn van vier weken.
Antwoord kamervraag 2458, 17.6.25
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20242025-2458.html
Conform artikel 4 lid 1 van het Rrg wordt een vreemdeling aan geen andere beperkingen onderworpen dan die volstrekt noodzakelijk zijn om zijn verblijf in het grenslogies te verzekeren alsmede om de veiligheid en de orde aldaar te handhaven. Dit betekent dat vreemdelingen gedurende de dag in beginsel niet worden ingesloten in hun cel, maar enkel gedurende de voor de nachtrust bestemde uren. Tijdens het verblijf op afdeling C3A, van 11 november 2024 tot en met 26 november 2024, werd klager echter vanaf 12 november 2024 dagelijks vanaf 16:30 uur ingesloten in de cel. De directeur heeft verklaard dat dit is gebeurd in verband met het personeelstekort en met het oog op de orde en veiligheid in de inrichting.
De beklagcommissie is van oordeel dat de gevolgen van de maatregelen die de directeur ten gevolge van personeelskrapte omtrent de orde en veiligheid heeft moeten nemen waardoor klager op de genoemde momenten is ingesloten niet voor rekening en risico van klager kan komen. De beklagcommissie is dan ook van oordeel dat het beklag gegrond verklaard moet worden.
De beklagcommissie acht een tegemoetkoming van € 7,50 per dag waarop klager gedurende de dag vanaf 16:30 uur is ingesloten passend en geboden.
DS2024/1315 tlm DS2024/1318, DS2024/1320 tlm DS2024/1324, DS2024/1326, DS2024/1 328, DS2024/1 329, DS2024/1 331 t/m DS2024/1 334, DS2024/1 336 t/m DS2024/1 339, DS2024/1344, DS2024/1346 tlm DS2024/1361 en DS2024/1365 t/m DS2024/1374, 17.6.25
Eiseres is in NL geboren in 2004 en heeft de Ghanese nationaliteit. Zij heeft altijd met haar zusje en haar moeder in Nederland gewoond. Zij heeft echter nooit legaal verblijf gehad. Zij heeft in Nederland basis- en middelbaar onderwijs doorlopen en doet nu een MBO-opleiding Juridische Dienstverlening. Ook werkt zij parttime bij een supermarkt. Hieruit volgt echter niet dat de band van eiseres met Nederland meer dan gebruikelijk is. Immers, voor veel jonge twintigers is het volgen van een opleiding en het hebben van een (bij)baan niet meer dan gebruikelijk. De rechtbank merkt hierbij op dat zij ziet dat eiseres er heel goed in is geslaagd om haar leven te leiden zoals andere twintigers doen. Daar komt bij dat zowel eiseres als haar gezinsleden geen beroep doen op de openbare kas, wat te prijzen valt. Maar verweerder heeft hieromtrent niet ten onrechte gesteld dat dit ook betekent dat eiseres en haar familieleden geen inkomensbelasting afdragen.
Het is vaste jurisprudentie dat, als privéleven wordt opgebouwd terwijl de vreemdeling zich bewust was van illegaal verblijf, alleen in uitzonderlijke gevallen een positieve verplichting op de staat rust om een verblijfsvergunning te verlenen. En verweerder heeft tot de conclusie kunnen komen dat daarvan in dit geval geen sprake is. …
Dat eiseres inmiddels meerderjarig is geworden neemt het risico dat de moeder afgeleid verblijf zal vragen niet weg. Ter zitting is door de gemachtigde van eiseres toegezegd dat de moeder van eiseres geen afhankelijke verblijfsvergunning zou vragen als aan eiseres een verblijfsrecht wordt toegekend. De rechtbank acht deze toezegging begrijpelijk, maar kent hier geen doorslaggevend gewicht aan toe nu deze niet door de moeder van eiseres zelf is gedaan en zij bovendien tot op heden geen gehoor heeft gegeven aan haar vertrekplicht.
Ten aanzien van de overgelegde onderzoeksrapportage van de Rijksuniversiteit Groningen stelt de rechtbank vast dat verweerder dit rapport kenbaar heeft meegenomen in de besluitvorming. Uit het rapport blijkt weliswaar dat eiseres gebaat is bij meer stabiliteit, continuïteit en zekerheid over de toekomst, maar uit het rapport blijkt niet dat dit niet zou kunnen worden geboden in Ghana. Hoewel een vertrek naar Ghana ontwikkelingsschade met zich meebrengt, is meegewogen dat de moeder van eiseres wel eerder in Ghana heeft gewoond en zij de kinderen kan helpen en ondersteunen, temeer nu er nog familieleden in Ghana woonachtig zijn die eiseres en het gezin daarbij kunnen helpen. Verweerder heeft gelet op deze bevindingen in het rapport niet ten onrechte geconcludeerd dat niet is gebleken van zodanig negatieve effecten van een vertrek naar Ghana op eiseres dat haar belang zwaarder moet wegen dan het belang van de Nederlandse overheid.
Het beroep is ongegrond.
Rb den Haag NL24.49837, 28.5.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:10226
De Afdeling verzoekt het Hof om bij wijze van prejudiciële beslissing uitspraak te doen over de volgende vraag:
Moeten de artikelen 3, vierde lid, aanhef en onder a, en vijfde lid, en 7, tweede lid, van Richtlijn 2003/86/EG (PB 2003 L 251; de Gezinsherenigingsrichtlijn), in het licht van de artikelen 7, 20, 21 en 52 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een wettelijke regeling als vervat in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder h, in samenhang met artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij op grond van bilaterale overeenkomsten in het kader van buitenlandse handelsbetrekkingen voor het verkrijgen van een machtiging tot voorlopig verblijf een onderscheid naar nationaliteit wordt gemaakt tussen vreemdelingen die moeten voldoen aan het inburgeringsvereiste in het buitenland en vreemdelingen die daarvan zijn vrijgesteld?
De Afdeling zal de behandeling van de hoger beroepen inzake Rb Amsterdam NL21.15468, 23.1.23 en Rb Haarlem NL23.15395, 16.4.24 schorsen totdat het Hof uitspraak heeft gedaan.
RvS 202301122/1/V1 en 202402906/1/V1, 11.6.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2025:2628
De rechtbank overweegt dat uit de door eiser aangehaalde landeninformatie geen eenduidige conclusie volgt dat de intensiteit of willekeur van de vervolging van (vermeende) Gülenisten door de Turkse autoriteiten is afgenomen. Uit het ambtsbericht van 2023 blijkt dat het lastig was om verifieerbare informatie over de situatie van Gülenisten te verkrijgen, onder meer omdat mensen niet openlijk uitkomen voor affiliatie met de beweging, en de beschikbare informatie schaars, verbrokkeld en anekdotisch van aard is. Daarbij wordt vermeld dat arrestaties van (vermeende) Gülenisten, net als in eerdere periodes, ook in de huidige verslagperiode bleven plaatsvinden. Hoewel enkele geraadpleegde bronnen spraken van een afname in intensiteit ten opzichte van de periode na de staatsgreep in 2016, kon deze inschatting niet met concrete gegevens worden onderbouwd vanwege het ontbreken van verifieerbare informatie.
Uit het ambtsbericht van 2025 blijkt dat deze vervolgingen voortduren. Er blijkt onder meer dat het vervolgingsbeleid ongewijzigd is gebleven ten opzichte van eerdere perioden, en dat de daling in het aantal vervolgingen mede te verklaren is doordat de meest zichtbare Gülenisten reeds zijn aangepakt. Dit onderschrijft het betoog van eiser dat de afname in cijfers niet duidt op een verandering in het optreden van de autoriteiten, maar op een krimp in de doelgroep. Verder blijkt uit het ambtsbericht van 2025 dat mensen nog steeds relatief eenvoudig kunnen worden verdacht van betrokkenheid bij de Gülenbeweging, ondanks eerdere jurisprudentie van het Constitutioneel Hof en het Hof van Cassatie over het gebruik van Bank Aysa en de ByLock-app. Die jurisprudentie wordt volgens bronnen in het ambtsbericht in de praktijk niet eenduidig toegepast. Het door eiser aangehaalde rapport van de Finse immigratiedienst schat eveneens in dat het nog steeds extreem willekeurig en onvoorspelbaar is wanneer iemand doelwit is. Ook blijkt niet eenduidig of vrijgelaten Gülenisten gevrijwaard blijven van hernieuwde vervolging; bronnen spreken elkaar hierover tegen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het onduidelijk is wat op dit moment de precieze situatie is voor (vermeende) Gülen-aanhangers in Turkije. De minister heeft zich in zijn beoordeling hoofdzakelijk gebaseerd op passages uit de ambtsberichten die wijzen op een afname in de intensiteit van vervolging, maar is daarbij niet ingegaan op de bredere context of op de interne tegenstrijdigheden en nuances die in dezelfde ambtsberichten naar voren komen. … De minister dient deze keuze alsmede de precieze situatie voor (vermeende) Gülen-aanhangers alsnog deugdelijk te motiveren.
De beroepsgrond slaagt.
Rb Utrecht 24-28875, 28.5.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:10415
In de brief van 10 juni 2025 heeft de minister de Tweede Kamer geïnformeerd dat het besluit- en vertrekmoratorium voor vreemdelingen afkomstig uit Syrië gold, niet verlengd zal worden.
Uit het nieuwe ambtsbericht blijkt dat de algemene situatie in Syrië door de val van het regime van Assad redelijk verbeterd is. De minister heeft besloten om ten aanzien van de beoordeling of sprake is van willekeurig geweld in het kader van een gewapend conflict in het kader van artikel 15 onder c Kwalificatieverordening voor geheel Syrië aan te nemen dat er sprake is van een relatief lager niveau van willekeurig geweld. Dit houdt in dat door de vreemdeling individuele, risico verhogende omstandigheden moeten worden aangevoerd om te onderbouwen dat er ondanks het lagere niveau van willekeurig geweld, in zijn individuele geval toch sprake is van een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer als gevolg van het willekeurig geweld.
Naar aanleiding van het nieuwe ambtsbericht is bovendien vastgesteld dat de positie van alawieten sinds de val van het regime van Assad precair is. Alawieten worden daarom als risicoprofiel opgenomen.
WBV 2025/13, 17.6.25 in Staatscourant 2025, 20828, 19.6.25
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-20828.html
De situatie is vooralsnog nog niet voldoende bestendig om conform de voorwaarden van het Unierecht op herbeoordelingen voor statushouders met een verblijfsvergunning over te gaan. Daarom wordt gestart met het toepassen van het nieuwe landenbeleid op alle Syrische asielaanvragen die momenteel nog in behandeling zijn en voor alle nieuwe asielaanvragen van Syriërs. De verdere ontwikkelingen in Syrië worden nauwlettend gevolgd. Er wordt op korte termijn een nieuw ambtsbericht opgesteld, dat naar verwachting rond januari 2026 zal worden opgeleverd.
https://open.overheid.nl/documenten/1b04b67e-4c71-46ad-a5d9-5e275e362fa6/file, 10.6.25
Omdat het landenbeleid Mali is gebaseerd op landeninformatie uit 2022, heeft het Team Onderzoek Expertise Land en Taal (TOELT) van de IND onderzoek verricht naar de actuele veiligheidssituatie in Mali. In de brief van 17 juni 2025 heeft de Minister van Asiel en Migratie de Tweede Kamer geïnformeerd dat nieuwe landeninformatie aanleiding is geweest om enkele wijzigingen door te voeren in het landgebonden asielbeleid voor Mali.
De minister heeft besloten om voor de regio’s Gao, Kidal, Mopti en Tombouctou aan te nemen dat daar sprake is van een uitzonderlijk niveau van willekeurig geweld. Daarnaast heeft de minister geconcludeerd dat er sprake is van een relatief hoger niveau van willekeurig geweld in de regio’s Ménaka en Ségou. Voor de regio Koulikoro heeft de minister besloten dat er sprake is van een relatief lager niveau van willekeurig geweld.
De minister heeft besloten om voor het district Bamako in beginsel aan te nemen dat er sprake is van een binnenlands beschermingsalternatief voor vreemdelingen die afkomstig zijn uit de regio’s Gao, Kidal, Mopti, Tombouctou, Ménaka, Ségou en Koulikoro en die enkel een reëel risico op ernstige schade lopen vanwege het willekeurige geweld in de zin van artikel 15 onder c van de Kwalificatierichtlijn in deze regio’s.
WBV 2025/11, 4.6.25 in Staatscourant 2025, 19219, 18.6.25
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-19219.html
In de brief van 17 juni 2025 heeft de minister de Tweede Kamer geïnformeerd het beslissen op asielaanvragen van Libanese asielzoekers te hervatten.
De minister heeft besloten om voor enkele gouvernementen aan te nemen, dat daar sprake is van een relatief lager niveau van willekeurig geweld gelet op, onder andere, de door Israël gepleegde aanvallen in Zuid- en Oost-Libanon op voornamelijk Hezbollah-leden. Echter zijn er bij de Israëlische aanvallen in Libanon ook oorlogsmethoden gebruikt die de kans op burgerslachtoffers vergroten of burgers expliciet als doel nemen.
WBV 2025/12, 23.5.25 in Staatscourant 2025, 17423, 18.6.25
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-17423.html
De minister mag niet van de vreemdeling verlangen dat zij bij terugkeer zal doen alsof ze moslim is (zie Y. en Z.-arrest). Hierbij is van belang dat zij bij terugkeer op het vliegveld aan ondervraging en verdere monitoring zal worden onderworpen en dat het evident in strijd is met het recht op godsdienstvrijheid om op een officieel formulier te moeten verklaren dat je moslim bent terwijl je dit overtuigd niet bent.
De minister heeft ook ten onrechte van de vreemdelingen verwacht dat zij bij terugkeer naar Iran hun hoofddoek weer opzetten omdat hun politieke motieven oppervlakkig zouden zijn, aangezien hij geen diepgeworteldheid mag vereisen (zie S. en A.-arrest). Daarnaast is het persoonlijk belang om geen hoofddoek te dragen miskend en ook dat zij hebben verklaard zich niet te kunnen verenigen met het verschil in behandeling tussen mannen en vrouwen en dat de vreemdelingen dus in het kader van het K.L.-arrest zich op meer dan het niet willen volgen van kledingvoorschriften beroepen.
Beroep gegrond.
Rb Middelburg NL24.49317 en NL24.49320, 10.6.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:10222