bezoek ook onze andere websites: www.meldpuntvreemdelingendetentie.nl / www.basicrights.nl / www.iedereen-aandeslag.nl / www.iLegalevrouw.nl
De bewijslast dat verzoeker geen toegang zal hebben tot de vereiste medische zorg rust op verzoeker.
Naast dat sprake moet zijn van een medische noodsituatie, dient het BMA dus ook de beschikbaarheid van de medische behandeling te hebben beoordeeld. Dit heeft de BMA- arts gedaan door de [instelling] als voorbeeld aan te wijzen waar verzoeker kan worden behandeld. De BMA-arts heeft geen andere ziekenhuizen aangewezen. Indien het door de BMA-arts als geschikt aangewezen ziekenhuis vanwege bijvoorbeeld de locatie voor verzoeker niet beschikbaar is om een medische behandeling te krijgen en dus weg valt dan rust op verweerder de bewijslast om de algemene beschikbaarheid van een medische behandeling opnieuw aan te tonen.
Verweerder stelt dat behandeling en mantelzorg beschikbaar is in Lagos. Onder verwijzing naar zijn asielrelaas stelt verzoeker dat deze behandeling en zorg in Lagos niet voor hem toegankelijk is. Niet betwist wordt dat verzoeker [plaats] als woonplaats had, dat dit meer dan 900 kilometer verwijderd is van Lagos, dat hij in [plaats] zijn ouders heeft verloren en dat hij daar vandaan Nigeria heeft verlaten. Verzoeker maakt in eerdere verklaringen melding geen (andere) familieleden te hebben waar hij weet van heeft. ... Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd welke betekenis toegekend dient te worden aan de eerdere door verzoeker afgelegde verklaringen (onder meer asielrelaas) op dit punt in relatie tot de beoordeling van de toegankelijkheid van zijn behandeling.
Ten aanzien van de door de BMA-arts aangewezen mantelzorg-instelling Synaps Magnolia blijkt dat het hier gaat om Drug Rehabilitation Center. De vraag is hoe dit in relatie staat tot de medische klachten van verzoeker die niet drugs gerelateerd zijn en in hoeverre de BMA-arts gelet hierop gevolgd kan worden dat het hier gaat op professionele zorg die voldoende is om een medische noodsituatie te voorkomen.
Op zitting heeft verzoeker verder nog naar voren gebracht dat de benodigde medicatie Olanzapine niet in Lagos verkregen kan worden, maar op een dusdanige afstand tot Lagos dat niet geconcludeerd kan worden dat deze medicatie voor verzoeker beschikbaar is. Ook dit is een punt waar verweerder in zijn besluit op bezwaar nog nader op moet ingaan.
Verzoeker heeft verder nog stukken overgelegd waarin inzicht wordt gegeven in de kosten van de behandeling en de mantelzorg. Wat betreft zijn financiële situatie, heeft verzoeker naar zijn persoonlijke omstandigheden verwezen. Zijn vertrek uit Nigeria op zijn zeventiende leeftijd en zijn verblijf in Frankrijk en Nederland waar hij geen opleiding heeft kunnen volgen en werk heeft kunnen verrichten. Daarbij verwijst verzoeker ook naar zijn psychiatrische gezondheidstoestand. Verweerder zal in bezwaar deze persoonlijke omstandigheden moeten laten meewegen in de beoordeling.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet kan worden uitgesloten dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter zal daarom het verzoek toewijzen en verweerder daarbij opdragen verzoeker te behandelen als ware artikel 64 van de Vw op hem van toepassing, tot vier weken nadat op verzoekers bezwaar is beslist. Dit betekent dat aan verzoeker opvang moet worden geboden.
Rb Utrecht NL23.21172, 17.8.23
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2023:13098
Bij wijze van uitzondering is door de staatssecretaris aan de dochter van eiseres een reguliere vergunning verleend op medische gronden voor de duur van vijf jaar. De staatssecretaris heeft op de zitting uitgelegd dat het seksueel misbruik van de dochter in het asielzoekerscentrum (AZC) aanleiding is geweest om met toepassing van de menselijke maat de mogelijkheden van artikel 64 Vw in dit geval op te rekken, om haar tot rust te laten komen. Eiseres krijgt als moeder van haar minderjarige dochter een vergunning voor vijf jaar voor verblijf bij haar dochter. Na afloop van deze vergunning kan eiseres voor haarzelf en haar dochter in beginsel voortgezet verblijf aanvragen.
Rb Utrecht NL22_15557, 30.8.23
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2023:13099
Uit het onderzoek volgt dat deze doelgroep in de regel niet op zoek is naar internationale bescherming maar juist naar Europa reizen om geld te kunnen verdienen om hun familie te kunnen ondersteunen. In Spanje en Italië hebben deze jongeren perspectief op duurzaam legaal verblijf en daarmee samenhangend toegang tot de arbeidsmarkt. In de Nederlandse context is het zo dat deze jongeren weliswaar toegang hebben tot onderwijs en onder voorwaarden mogen werken echter hebben zij zeer weinig perspectief op duurzaam legaal verblijf. In de optiek van het kabinet biedt dit echter geen aanleiding tot het creëren van een nieuwe vorm van legaal verblijf. Er bestaan namelijk reeds verblijfsvergunningen voor arbeid waartoe ook deze groep toegang heeft mits zij aan de voorwaarden voldoen. Het juiste perspectief voor deze doelgroep is dan ook terugkeer indien er geen sprake is van recht op internationale bescherming.
In dit verband zet het kabinet zich in om passend (praktijk)onderwijs voor deze doelgroep te realiseren om hen met nieuwe vaardigheden naar het land van herkomst terug te kunnen sturen en op deze wijze de kans op terugkeer te vergroten. Door het onderwijsaanbod bij hun competenties en perspectief aan te laten sluiten is de verwachting voorts dat het verzuim af zal nemen en dat als gevolg daarvan deze doelgroep minder overlast zal veroorzaken op opvangcentra.
Op dit moment wordt daarom verkend hoe het onderwijs het best ingericht kan worden voor deze groep.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ontoereikend gemotiveerd dat geen sprake is van daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken.
In de eerste plaats ziet de rechtbank onvoldoende grond voor het in het bestreden besluit ingenomen standpunt dat eiser niet heeft aangetoond dat hij de omgangsregeling naleeft en [Zoon] dus eens per twee weken het weekend bij hem verblijft. ... Dat eiser – zoals hij stelt – meer voor [Zoon] doet buiten de omgangsregeling om, heeft hij overigens niet onderbouwd, maar dit doet er niet aan af dat hij wel voldoende heeft aangetoond dat hij de omgangsregeling naleeft.
In de tweede plaats heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom eiser geen daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken ten behoeve van [Zoon] verricht. Verweerder heeft ter zitting geen eenduidig antwoord kunnen geven op de vraag wanneer de zorg- en opvoedtaken als meer dan marginaal worden aangemerkt. Dat de zorgtaken doordeweeks bij de moeder liggen en eiser eens per twee weken een weekeinde voor [Zoon] zorgt, sluit niet uit dat sprake is van daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken. De verdeling van de zorg- en opvoedtaken tussen eiser en [A] is inherent aan de situatie dat eiser en [A] gescheiden zijn en in verschillende plaatsen wonen. De rechtbank acht daarbij van belang dat eiser, gedurende het weekeinde waarin [Zoon] volgens de omgangsregeling bij hem verblijft, structureel alle dagelijkse zorg- en opvoedtaken voor [Zoon] verricht. De verklaringen van eiser, [A], [Zoon], de school van [Zoon] en de foto’s geven hiervoor voldoende onderbouwing. Die heeft verweerder niet, althans onvoldoende in de beoordeling betrokken.
Rb Utrecht AWB 23/31, 22.8.23
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2023:13414
Eiser beoogt verblijf bij de kinderen van zijn partner op grond van het arrest Chavez-Vilchez. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser samenwoont met zijn partner en diens kinderen. Tijdens de zitting heeft eiser toegelicht dat hij sinds februari 2022 samenwoont, maar pas sinds april 2022 in het BRP staat ingeschreven.
Het Hof gaat er in het arrest t X.U. en Q.P. van uit dat indien sprake is van duurzame samenwoning een afhankelijkheidsverhouding op duurzame wijze wordt vermoed. Verweerder motiveert niet deugdelijk waarom er in dit geval geen sprake is van duurzame samenwoning. De argumenten die verweerder aandraagt zijn immers argumenten die, ook volgens IB 2023/31 kunnen worden aangevoerd om het rechtsvermoeden van een afhankelijkheidsverhouding te weerleggen en niet de duurzame samenwoning op zichzelf. De rb acht het van belang om dit strikte onderscheid te maken omdat het aannemen van een duurzame samenwoning maakt dat de bewijslast en daarmee het bewijsrisico omtrent de afhankelijkheidsverhouding verschuift. Dit maakt tevens dat het dan aan verweerder is om aan te tonen dat ondanks de samenwoning, eiser geen rol van betekenis in de verzorging en opvoeding van referente speelt. Gelet op het voorgaande heeft verweerder een onjuist toetsingskader gehanteerd.
Beroep gegrond.
VK Rb Amsterdam, AWB 23/1086, 21.8.23
Blijkens de algemene informatie, waaronder de ambtsberichten van 2021 en 2023 is IPOB reeds enige tijd verboden en worden massa-arrestaties van IPOB aanhangers beschreven, waarbij alleen al het zichtbaar dragen van Biaffra/IPOB-vlaggen, -parafernalia of -insignes aanleiding kon zijn voor arrestatie. Louter het deelnemen aan een manifestatie is daarmee kennelijk in een ander daglicht komen te staan dan toen opposant vertrok. De terughoudendheid die verweerder stelt van opposant te mogen verwachten staat daarmee naar het oordeel van de rechtbank in een ander licht dan toen opposant vertrok. Verweerder heeft onvoldoende kenbaar overwogen dat hij deze omstandigheden in de beoordeling heeft betrokken. Opposant zou zich nu volledig op de vlakte moeten houden over zijn mening over zelfstandigheid voor Biaffra en dat heeft hij voorheen niet hoeven doen, gezien zijn afkomst en de omstandigheden waarin hij stelt te zijn opgegroeid, die verweerder als zodanig niet heeft bestreden.
De conclusie van verweerder dat als opposant zou terugkeren naar zijn land van herkomst van hem terughoudendheid mag worden verwacht en hij dan niet in de problemen zou komen is daarmee naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd. De beroepsgrond dat sprake is van een onvoldoende gemotiveerd besluit slaagt voor dit onderdeel.
Rb Utrecht NL23.463, 22.8.23
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2023:13143
De Afdeling oordeelt als volgt. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de ambtsberichten en de brief van VWN niet blijkt dat in Libië zo grootschalig, willekeurig en wijdverspreid geweld heerst dat de vreemdelingen alleen al om die reden daarnaar niet kunnen terugkeren. Daarbij blijkt uit het AA 2023, dat de onveilige situatie in Libië in de verslagperiode voortduurde, maar dat er niet gesproken kon worden van een grootschalig conflict. Er waren geen aanhoudende vuurgevechten, maar wel geweldsuitbarstingen. Ook bleef het staakt het vuren van oktober 2020 van kracht waardoor het offensief tegen de hoofstand is geëindigd. Daarbij is uit het AA 2023 niet gebleken dat er een stijging is van het aantal burgerslachtoffers ten opzichte van de verslagperiode daarvoor. Voorts blijkt uit het AA 2021 niet dat er tijdens de incidenten structureel burgerslachtoffers vallen door willekeurig geweld door de milities en volgt uit AA 2023 dat geweld tussen burgers op kleine schaal voorkwam. Ook het afgenomen aantal binnenlandse ontheemden, hoewel nog altijd hoog, is van belang.
Voorts geeft de brief van VWN geen wezenlijk ander beeld dan uit het AA 2021 en AA 2023 naar voren komt. Hoewel hieruit blijkt dat het aantal slachtoffers en ontheemden nog altijd aanzienlijk is, is het aantal niet zo hoog dat het de conclusie rechtvaardigt dat zich in Libië de meest uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld voordoet. Daarbij verandert de verwijzing naar het arrest Diakité dit niet, nu niet in geschil is dat er een gewapend conflict plaatsvindt in Libië. Ook het beroep op het arrest CF en DN tegen de Bundesrepublik Deutschland treft geen doel, omdat daarbij een beoordeling van het risico op ernstige schade is verricht aan de hand van persoonlijke kenmerken van de vreemdeling en diens omstandigheden in het licht van de algemene veiligheidssituatie. Voorts is niet gebleken dat minderjarige kinderen extra kwetsbaar zijn in Libië.
Hoger beroep van de vreemdelingen tegen Rb Arnhem NL21.770 en NL21.771, 12.4.21, ongegrond.
ABRvS 202103000/1, 30.8.23
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2023:3278
De vreemdelingen zijn een Palestijns gezin van een vader en twee zoons. De vader is geboren in Irak. Hij is verhuisd naar Jordanië waar zijn kinderen zijn geboren en via UNRWA konden zij naar school. Vervolgens is hij met zijn gezin naar Turkije gereisd en daarbij hebben de Jordaanse autoriteiten een inreisverbod opgelegd. Uiteindelijk is het gezin illegaal naar Europa gereisd, omdat ze jaren zouden moeten wachten op een VN- verblijfsvergunning.
De rechtbank oordeelt als volgt. De staatssecretaris heeft Jordanië terecht aangemerkt als land van gebruikelijke verblijfsplaats, omdat zij daar twintig jaar het centrum van hun activiteiten hadden. Het feit dat zij geen legaal verblijf hadden is daarbij niet van belang.
Voorts heeft de staatssecretaris terecht gesteld dat artikel 1D Vlv niet op de vreemdelingen van toepassing is. Dat de vreemdelingen in Jordanië wel bijstand van UNRWA hebben ontvangen, maakt niet dat zij kort voorafgaand aan hun asielaanvraag bijstand hebben genoten. Immers, na hun vertrek uit Jordanië verbleven ze nog zo’n twee jaar in Turkije zonder bijstand van de UNRWA.
Ook hebben de vreemdelingen niet aannemelijk gemaakt dat zij bij terugkeer naar Jordanië vrezen voor vervolging. Zo wordt niet gevolgd dat het gezin geen recht had op medische hulp, ondanks dat deze beperkter was dan voor personen met legaal verblijf. Voor de zoons geldt dat niet is gebleken dat de door hen ondervonden discriminatie een dusdanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden opleverden, zo kregen zij onderwijs. Dat zij racistisch werden behandeld door autoriteiten, maakt dit niet anders.
De vraag of het gezin feitelijk toegang heeft tot Jordanië speelt in deze procedure geen rol omdat niet aannemelijk is geworden dat zij zelf definitief niet kunnen terugkeren. Het feit dat zij een inreisverbod hebben en daarom geen toegang tot Jordanië kan aan de orde komen in een buitenschuldaanvraag.
Beroepen ongegrond.
Rb Den Bosch, NL22.6558, NL22.6559, NL22.6560, 22.2.23
Nav een brief van de Staatssecretaris van 13 juli 2023 en uitspraken van de RvS en HvJ EU is het beleid aangepast. Relevante onderdelen zijn de ontoereikende levensomstandigheden in Gaza, toepassing 1D voor personen die uit UNWRA-gebied zijn vertrokken, en de afwezigheid van een binnenlands beschermingsalternatief.
WBV 2023/20, 10.8.23 in Staatscourant 2023, 23014, 28.8.23
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2023-23014.html
Zie ook IB 2023/63 , 8.9.23
https://puc.overheid.nl/ind/doc/PUC_1315844_1/1/
De herbeoordelingen hebben niet geleid tot aanpassingen voor de landen Georgië, Albanië, Noord-Macedonië en Montenegro.
Voor Marokko is aan de uitzonderingsgroep van personen die te maken krijgen met strafrechtelijke vervolging toegevoegd dat een persoon die zich op deze uitzondering beroept, concreet aannemelijk moet maken dat de in Marokko bestaande wettelijke waarborgen tegen schendingen van de rechten en vrijheden in zijn individuele geval niet worden geboden.
Voor Tunesië is als uitzonderingsgroep toegevoegd: personen die te maken krijgen met (strafrechtelijke) vervolging, met vermelding van dezelfde verduidelijking als ook bij Marokko is opgenomen. Deze toevoeging geldt eveneens voor Senegal.
Voor Ghana en Senegal is geconcludeerd dat er geen aanleiding is om de eerder gemaakte uitzondering ten aanzien van (andere) personen die te maken krijgen met discriminatie voort te zetten.
Voor Oekraïne wordt de tijdelijke opschorting verlengd tot 28 november 2023.
WBV 2023/21, 30.8.23 in Staatscourant nr. 24054, 1.9.23
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2023-24054.html