Appellant komt uit Rwanda. Hij verblijft vierentwintig jaar in Nederland, maar heeft nooit een verblijfsvergunning gehad. Wel heeft hij sinds 3 december 2013 uitstel van vertrek.
Appellant heeft een aanvraag ingediend voor een vergunning medische behandeling. De minister heeft de aanvraag afgewezen, vanwege gevaar voor de openbare orde. Appellant is namelijk in 2006 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor drie strafbare feiten. De minister vindt dat de verjaringstermijn van twintig jaar niet op appellant van toepassing is, omdat er sprake is van recidive.
De minister moet, bij de belangenafweging art 8EVRM een ‘fair balance’ vinden tussen het belang van betrokkene en diens privéleven enerzijds en het Nederlands algemeen belang anderzijds. Daarbij moet zij alle relevante feiten en omstandigheden kenbaar betrekken. Hiertoe behoren onder meer de aard en ernst van het gepleegde misdrijf, de duur van het verblijf in het gastland, het tijdsverloop sinds het misdrijf en de gedragingen van betrokkene gedurende die tijd.
De rechtbank heeft niet onderkend dat de minister ten onrechte niet het tijdsverloop sinds de misdrijven en het gedrag van appellant daarna heeft betrokken in de belangenafweging, juist omdat appellant dit in bezwaar en beroep heeft aangevoerd.
Hoger beroep tegen Rb Groningen NL22.16913, 20.6.23, gegrond.
RvS 202304498/1/V1, 26.5.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2025:2384
De minister heeft de zoon van eiser ten onrechte niet gehoord. Dat eiser en de moeder van de zoon in de gelegenheid zijn gesteld om de belangen van de zoon naar voren te brengen, acht de rechtbank onvoldoende als alternatief. Het Kinderrechtencomité adviseert dat het kind zoveel mogelijk de kans moet krijgen om rechtstreeks te worden gehoord.
De minister heeft nagelaten te onderzoeken wat een scheiding tussen eiser en zoon betekent voor het welzijn en de ontwikkeling van de zoon. Eiser is onrechtmatig in Nederland en zowel eiser als de moeder van de zoon hebben een licht verstandelijke beperking. De wijze waarop eiser, in samenspraak met de moeder, contact heeft met zijn zoon dient dan ook mede vanuit dat licht te worden bezien. De tegenwerping bij de in het besluit gemaakte belangenafweging dat van eiser ‘een mate van inspanning’ en ‘verantwoordelijkheid’ kan worden verwacht waarbij ‘hij probeert zijn persoonlijke leven te verbeteren’ zodat hij ‘een ruimere omgang met zijn zoon kan krijgen’ , is dan ook niet begrijpelijk. Hieruit blijkt niet dat de minister kenbaar heeft betrokken dat eiser wat betreft de fysieke omgang met zijn zoon volledig afhankelijk is van de medewerking van de moeder.
Beroep gegrond, bestreden besluit vernietigd.
Rb Amsterdam AWB 23/15019 + AWB 24/78 + AWB 24/704 + AWB 23/15021 + AWB 24/76, 5.6.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:9944
rechtbank merkt op dat de minister met de door haar genoemde cijfers, onder meer over het aantal slachtoffers en het aantal ontheemden, een beeld lijkt te schetsen van een relatief voorzichtig positieve ontwikkeling van de huidige veiligheidssituatie in Zuid-Sudan ten opzichte van de situatie ten tijde van het bestreden besluit en van de situatie ten tijde van de hiervoor genoemde uitspraken van de meervoudige kamer (MK) van deze rechtbank. … Tegen de achtergrond van deze relatief voorzichtig positieve ontwikkeling en verbetering, acht de rechtbank het huidige standpunt van de minister over de algemene veiligheidssituatie onnavolgbaar. Immers, waar zij eerder géén willekeurig geweld als gevolg van een internationaal of binnenlands gewapend conflict aannam, stelt zij zich thans, ondanks de door haar geduide relatief voorzichtig positieve ontwikkeling en verbetering, op het standpunt dat sprake is van een relatief lager niveau van willekeurig geweld (wel een 15c-situatie).
De rechtbank wijst er opnieuw op dat de UNHCR telkenmale aandringt om geen personen terug te sturen naar Zuid-Sudan. De rechtbank is van oordeel dat de minister onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd waarom in Zuid-Sudan sprake is van een relatief lager niveau van willekeurig geweld als bedoeld in artikel 15, onderdeel c, van de Kri en niet van een relatief hoger niveau dan wel een uitzonderlijk niveau van willekeurig geweld.
De minister heeft de aanvraag ten onrechte afgewezen als ongegrond.
Rb Groningen NL24.51203, 28.5.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:9411
Op 24 februari 2025 heeft de MvBZ een algemeen ambtsbericht uitgebracht over de (veiligheids)situatie in Turkije.
Uit voornoemd ambtsbericht blijkt dat de Turkse oppositiepartij HDP heeft besloten om haar naam te veranderen. Vanwege deze naamswijziging is de beschrijving van het risicoprofiel naar ‘DEM-leden en -activisten (voormalig HDP)’ aangepast. Met deze wijziging is geen beleidswijziging beoogd.
Daarnaast volgt uit het ambtsbericht dat er sprake is van een negatieve houding vanuit de Turkse autoriteiten tegenover LHBTIQ+ en dat dit gevolgen heeft voor de mate waarin LHBTIQ+ bescherming kunnen inroepen bij de Turkse autoriteiten. De MvA&M heeft daarom besloten om voor LHBTIQ+ aan te nemen dat het niet mogelijk is om bescherming te verkrijgen van de Turkse autoriteiten of internationale organisaties, tenzij sprake is van concrete en individualiseerbare aanknopingspunten op basis waarvan kan worden aangenomen dat het verkrijgen van bescherming mogelijk is.
WBV 2025/10, 28.4.25 in Staatscourant 14970, 3.6.25
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-14790.html
Zie ook kamerstuk 19637-3432, 305.25
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-1198847
De vreemdeling legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij vreest de militaire dienst in te moeten en vreest voor de algehele veiligheidssituatie.
De rechtbank overweegt als volgt. Het Ambtsbericht Syrië 2025 (hierna: AAB) zal, zodra dit gereed is, aan het dossier in deze procedure moeten worden toegevoegd. De vreemdeling moet zijn verdedigingsrechten kunnen uitoefenen en de rechtbank moet het besluit kunnen controleren om zo nodig ambtshalve een actuele refoulementbeoordeling te kunnen maken. Het Hof heeft in het GM-arrest overwogen dat dat de vreemdeling, zijn gemachtigde en de rechtbank kennis moeten kunnen nemen van de informatie en/of bronnen waar de minister zijn besluit op baseert, en dat dit onverkort geldt als er informatie en/of bronnen aan een besluit ten grondslag liggen en de openbaarmaking van die informatie en/of bronnen onder meer de nationale veiligheid of de veiligheid van die bronnen in gevaar zou brengen. Het is evident dat de openbaarmaking van een AAB die veiligheid niet in gevaar zal brengen. Bovendien is een AAB een zogenoemd ‘deskundigbericht’ en de vreemdeling moet kennis kunnen nemen van de inhoud als hij dit bijvoorbeeld wil weerleggen. Indien de minister zijn te nemen besluit zal baseren op het AAB, zal de vreemdeling hier ook kennis van moeten kunnen nemen om na te gaan of de openbare bronnen dezelfde bronnen zijn als die het EUAA heeft geraadpleegd in het EUAA Syria uit maart 2025.
Gelet op het bovenstaande ziet de rechtbank aanleiding de minister op te dragen om het Algemene Ambtsbericht Syrië 2025 te overleggen zodra dit gereedgekomen is.
Rb Roermond NL24.31749 T, 5.6.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:9840
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser bij terugkeer naar Pakistan niet te vrezen heeft voor vervolging vanwege zijn geloof omdat verweerder niet goed heeft onderzocht en beoordeeld op welke wijze eiser bij terugkeer naar Pakistan uiting wil geven aan zijn geloof. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank overweegt dat verweerder eiser tijdens het nader gehoor niet in de gelegenheid heeft gesteld om te verklaren over de manier waarop hij uitging geeft aan zijn geloof in Nederland en de wijze waarop hij zijn geloof bij terugkeer naar Pakistan wil gaan uiten.
Bovendien kan uit de verklaringen van eiser worden afgeleid dat hij zich in het verleden wegens de blasfemiewetgeving juist heeft onthouden van bepaalde religieuze handelingen en zich dus terughoudend heeft opgesteld. Verweerder heeft niet kunnen verduidelijken uit welke verklaringen van eiser hij heeft afgeleid dat het voor de vreemdeling niet van bijzonder belang is zijn geloof te belijden op een wijze die hem, zoals hiervoor is overwogen, zou blootstellen aan vervolging. Dit klemt te meer nu uit het ambtsbericht van 23 juli 2024 blijkt dat het voor een ahmadi gevaarlijk is zich in Pakistan publiekelijk als zodanig te manifesteren en dat de situatie hieromtrent is verslechterd.
Het beroep is dan ook gegrond.
Rb den Haag NL24.42309, 27.2.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:7968
Derdelanders dienen terug te keren naar hun land van herkomst, zodra alle procedurestappen zijn doorlopen. Tot 4 september 2025 behouden alle derdelanders het recht op opvang en bijbehorende (gemeentelijke) voorzieningen en mogen zij blijven werken volgens de regels die gelden voor ontheemden op grond van de Regeling opvang ontheemden Oekraïne.
De terugkeerbesluiten van de groep derdelanders, die daartegen geen rechtsmiddelen heeft aangewend, staan reeds in rechte vast. Deze groep wordt door de IND per brief geïnformeerd over het eindigen van de bevriezingsmaatregel per 4 september 2025. Vanaf die datum hebben ze nog vier weken de tijd om Nederland zelfstandig te verlaten. Gedurende deze tijd heeft de groep nog recht op opvang en (gemeentelijke) voorzieningen. Vanaf dat moment mag de derdelander echter niet meer werken.
De IND neemt als gevolg van het arrest van het HvJEU en de uitspraak van de Afdeling nieuwe terugkeerbesluiten voor derdelanders waarvan het terugkeerbesluit nog niet in rechte vaststaat, omdat hiertegen rechtsmiddelen zijn aangewend. Deze groep zal pas na afloop van de procedures het recht op opvang en (gemeentelijke) voorzieningen verliezen, en het recht om te werken. Dit betekent dat ook na 4 september 2025 derdelanders met rechtsmiddelen nog in de Oekraïne opvang kunnen zitten, zolang het terugkeerbesluit nog niet in rechte vaststaat.
Derdelanders met een lopende asielaanvraag of een lopende aanvraag voor regulier verblijf mogen de beslissing op deze aanvraag in Nederland afwachten. Voor derdelanders met een lopende asielaanvraag geldt dat zij recht hebben op opvang bij het COA. Voor derdelanders met een lopende aanvraag voor regulier verblijf geldt dat zij, nadat zij geen recht meer hebben op opvang en (gemeentelijke) voorzieningen onder de RooO, zelf verantwoordelijk zijn voor hun huisvesting en inkomen.
https://open.overheid.nl/documenten/ab6dcf93-928c-4fc6-a870-db37a4f21720/file, 3.6.25
Zie ook IB 2025/17, 17.4.25
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om zijn eerst in het verweerschrift ingenomen standpunt dat in Benghazi geen sprake is van een binnenlands gewapend conflict als bedoeld in artikel 15c van richtlijn 2001/95 nader toe te lichten. Verweerder kan niet volstaan met het in zijn beleid overnemen van de verklaring voor recht die het Hof in het arrest Diakité heeft gegeven en dit benoemen als standpunt, maar zal aan de hand van -kenbare- juridische en feitelijke criteria toegespitst op openbare bronnen, moeten onderzoek of de veiligheidssituatie in Benghazi daadwerkelijk zodanig is gewijzigd dat niet langer sprake is van een binnenlands gewapend conflict. Ook het standpunt van verweerder dat - indien een ex nunc-beoordeling wordt verricht van het risico bij terugkeer - aan eiser geen beschermingsstatus hoeft te worden verleend, kan geen stand houden. Verweerder zal dus opnieuw moeten beoordelen of eiser in aanmerking moet worden gebracht voor subsidiaire bescherming als bedoeld in artikel 15c van richtlijn 2011/95
Beroep gegrond.
Rb Roermond NL24.6781, 30.5.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:9570
Eiser heeft erop gewezen dat uit een EUAA rapportage blijkt dat afkomst uit een extreem religieuze familie bij terugkeer een risico verhogende factor voor vervolging betreft. Niet is in geschil dat eiser afkomstig is uit een extreem religieuze familie. Verweerder heeft dit echter niet in de besluitvorming betrokken. In dit verband is ook nagelaten te betrekken dat de familie van eiser banden heeft met de Iraanse overheid, nu zijn familie werkzaam is bij de Basij en Sepah.
Rb den Haag NL25.14699, 20.5.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:9020
Verweerder heeft op basis van de geloofwaardige seculiere leefwijze van eiser beoordeeld of eiser een reëel risico loopt op ernstige schade vanwege toegedichte afvalligheid. … Verweerder heeft ten onrechte niet beoordeeld of moet worden gevolgd of eiser atheïst dan wel afvallige is en of daaruit een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer volgt. Nu verweerder aldus niet heeft onderzocht of sprake is van een situatie waarin het niet praktiseren van religieuze verplichtingen voortkomt uit een diepgewortelde, intrinsieke overtuiging, is evenzeer ten onrechte overwogen dat van eiser mag worden verlangd dat hij zich in Afghanistan aanpast aan de daar geldende religieuze leefregels.
Verweerder volgt dat eiser een politieke overtuiging heeft met betrekking tot vrouwenrechten, die afwijkt van de door de Taliban voorgeschreven lijn. … Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee onvoldoende gemotiveerd dat niet aannemelijk is dat eiser vanwege zijn politieke overtuiging bij terugkeer niet in de problemen zal raken. De rechtbank stelt voorop dat het enkele ontbreken van eerdere zichtbare uitingen van politieke overtuiging niet doorslaggevend is voor de beoordeling van het risico bij terugkeer. …. Eiser heeft verklaard dat hij moeite zal hebben om zijn overtuigingen voor zich te houden. Daarbij heeft hij verklaard dat zijn overtuigingen mede zijn gevormd door ervaringen binnen zijn familie, zoals de beperkte vrijheid van zijn moeder en zussen en dat dit voor hem zwaar weegt. Het is niet onaannemelijk dat eiser juist gezien zijn leeftijd en zijn ervaringen in Nederland maatschappelijke opvattingen aan het ontwikkelen is. Het is van belang dat zorgvuldig wordt onderzocht in hoeverre hierbij sprake is van een politieke overtuiging die voor hem van wezenlijk belang is en waarvan het niet kunnen uiten een ernstige inbreuk op zijn identiteit betekent. Daarbij heeft verweerder in het voornemen overwogen dat eisers politieke overtuiging (in Afghanistan) ook een religieus verband kent en daarom ook relevant is bij de beoordeling van eisers gestelde religieuze opvattingen.
Nu verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de religieuze en politieke opvattingen van eiser, is het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en niet toereikend gemotiveerd.
Rb Midelburg NL25.2800, 23.5.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:9319