Het Europees Hof van Justitie hanteert in haar uitspraak (C-646/21) niet de term ‘verwestering’, maar spreekt van ‘de vereenzelviging van (minderjarige) vrouwen met de fundamentele waarde van gelijkheid tussen man en vrouw’ (verder: vereenzelviging). De minister heeft besloten om bij deze beoordeling aan te sluiten en niet langer te spreken van ‘verwestering’.
Concreet moet de vereenzelviging betekenen dat de vrouw in haar dagelijks leven het voordeel van de gelijkheid tussen vrouwen en mannen moet willen genieten. Het Hof komt tot de conclusie dat vrouwen die een dergelijke vereenzelviging als kenmerk hebben, afhankelijk van de omstandigheden in het land van herkomst, kunnen worden geacht te behoren tot „een specifieke sociale groep’, indien zij in hun land van herkomst als afwijkend worden gezien.
Het nieuwe beoordelingskader voor het toekennen van vluchtelingschap betreft een drietrapsbeoordeling. Allereerst moet de IND beoordelen of in het individuele geval sprake is van vereenzelviging die is te herleiden naar de fundamentele waarde die de vrouw hecht aan de gelijkheid tussen vrouwen en mannen. Vervolgens stelt de IND vast of de sociale groep waartoe de vrouw stelt te behoren, in het land van herkomst daadwerkelijk als afwijkend wordt beschouwd. Als de IND heeft geconcludeerd dat er daadwerkelijk sprake is van het (toegedicht) behoren tot een sociale groep als gevolg van de vereenzelviging, dan moet vervolgens vastgesteld worden dat er daadwerkelijk een vrees is voor daden van vervolging als gevolg hiervan.
WBV 2024/23, 24.11.24 in Staatscourant 2024, 38596, 28.11.24
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2024-38596.html
De vreemdeling heeft op 4 juli 2022 een eerste asielaanvraag gedaan in Nederland. De minister heeft die asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije op grond van de Dublinverordening daarvoor verantwoordelijk was. De uiterlijke overdrachtstermijn van de eerste asielaanvraag is verstreken op 20 april 2023. Vóór het verstrijken van die termijn heeft de vreemdeling op 11 januari 2023 een tweede asielaanvraag ingediend. De minister had tot 20 april 2023 de vreemdeling tijdens deze tweede asielaanvraag mogen overdragen. Dit heeft de minister echter nagelaten. Daarom is Nederland verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de asielaanvraag.
Hoger beroep tegen Rb Roermond NL23.9075, 12.7.24, ongegrond
RvS 202404501/1/V3, 13.11.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2024:4581
De rechtbank overweegt dat verweerder heeft geconcludeerd dat geen sprake was van een duurzame relatie en mede omdat de partner van eiseres het kind nog niet had erkend. Verweerder heeft daarnaast overwogen dat het in het belang van het kind is om bij moeder te blijven en dat overdracht van moeder en kind aan Duitsland geen onevenredige hardheid oplevert in de zin van artikel 17 van de Dublinverordening.
Eiseres heeft in beroep een kopie van de akte van erkenning van haar zoon door [partner] overgelegd. Deze kopie-akte heeft verweerder niet van zijn standpunt doen wijken. De rechtbank is echter van oordeel dat in het geheel van wat nu uit het dossier blijkt, verweerders motivering niet langer de beslissing om geen gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid kan dragen. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom in zijn ogen inmiddels nog steeds niet kan worden gesproken van een gezinsband en van een duurzame relatie tussen eiseres en [partner]. Eiseres en haar partner hebben verklaard samen uit Turkije te zijn vertrokken, daar samen te hebben gewoond, op traditionele wijze te zijn gehuwd en onderweg van elkaar gescheiden te zijn geraakt. Kort na elkaar zijn eiseres en haar partner in Nederland aangekomen. Ook was eiseres al zwanger voor haar aankomst in Nederland en verblijven eiseres en haar partner samen in de opvanglocatie van het COa. De partner en hun kind zijn bovendien ter zitting verschenen.
De hiervoor opgesomde omstandigheden leiden er ook toe dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het belang van het kind niet in de weg staat aan een scheiding voor een onbepaalde tijd waartoe overdracht van eiseres aan Duitsland zal leiden. Het standpunt van verweerder dat eiseres en de gestelde partner een keuze zouden moeten maken bij wie het kind zal verblijven, volgt de rechtbank dan ook niet. Verweerder heeft onvoldoende deugdelijk gemotiveerd waarom op grond van de bijzondere individuele omstandigheden in het geval van eiseres overdracht aan Duitsland niet van onevenredige hardheid getuigt. De beroepsgrond slaagt.
Het beroep is gegrond.
Rb Middelburg NL24.41442, 20.11.24
dublin - gehttps://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:19261
De rechtbank is van oordeel de door eiser ingebrachte informatie een serieuze aanwijzing is dat er niet alleen sprake is van een verschil in beschermingsbeleid, maar van een systeemfout in de Bulgaarse asielprocedure ten aanzien van Turkse asielzoekers. De omstandigheid dat er in de jaren 2018, 2019 en 2023 geen enkele asielaanvraag van een Turkse asielzoeker is toegewezen en in de jaren 2020, 2021 en 2022 het toewijzingspercentage erg laag was, roept op zichzelf de vraag op of Turkse asielzoekers wel een eerlijke asielprocedure kunnen doorlopen in Bulgarije.
Uit het AIDA-rapport blijkt dat het vast beleid was van de Bulgaarse autoriteiten om aanvragen van Turkse asielzoekers af te wijzen en de aanvragers terug te sturen naar Turkije, waarbij een rechtsgang van de slachtoffers hiervan werd belemmerd. Verweerder is hierop niet ingegaan. De cijfers uit het AIDA-rapport tonen vervolgens, op een kleine verbetering in 2022 na, niet aan dat deze praktijk is beëindigd. Wat de indruk van voortzetting van deze praktijk versterkt, is dat Bulgarije, zoals verweerder ook erkent, Turkije de facto als veilig land van herkomst beschouwt. Dit terwijl Bulgarije officieel geen veilige landen van herkomst heeft aangewezen.
Daarbij komt, zoals eiser aanvoert, dat de versnelde procedure in Bulgarije volgens de Europese Commissie kennelijk niet voldeed. Volgens het AIDA-rapport waren Turkse asielzoekers in de jaren voorafgaand aan 2022 slachtoffer van een onrechtmatige en discriminatoire behandeling in de versnelde procedure. In 2022 was hierin enige verbetering te zien maar in 2023 niet meer.
Naar het oordeel van de rechtbank is alle hiervoor weergegeven informatie samen een zodanige aanwijzing voor een systeemfout in de Bulgaarse asielprocedure ten aanzien van Turkse asielzoekers, dat verweerder niet zonder nader onderzoek en zonder nadere motivering voor eiser kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije. De rechtbank overweegt hierbij dat deze informatie niet is beoordeeld in de uitspraken van de Afdeling van 24 juni 2024 en 16 augustus 2023.15
De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt.
Rb Haarlem NL24.36498, 12.11.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:19887
The case involved a third-country national facing prosecution in Italy after contributing to unauthorized entry into Italian territory of her daughter and niece using false identity documents.
First, on the scope of criminalisation under Directive 2002/90/EC, AG de la Tour explained that Article 1(1)(a) criminalises any intentional act that facilitates a third-country national’s unauthorised entry into a Member State, irrespective of financial motive. This provision covers a broad range of acts, including those motivated by family ties or humanitarian reasons. De la Tour emphasised that the Directive grants discretion to Member States to exempt humanitarian assistance from criminal liability under Article 1(2), though this is not obligatory.
AG de la Tour recalled the division of powers and shared criminal competence between the European Union and the Member States. He argued that while the Directive’s provisions must be clear, national law ultimately defines specific offenses and penalties, allowing for judicial discretion based on individual case circumstances. As the directive itself does not create criminal liability for individuals, it is up to Member States to enact this criminalisation through national legislation that is proportionate, specific, precise, and clear enough to meet the standard of legal certainty. Member States must also determine, in line with their own criteria for criminal liability, the extent to which a person may qualify for exemption, exoneration, or a reduced sentence based on the circumstances of each case.
Moreover, the Advocate General stressed the importance of addressing the threat to public order and border security and the risks faced by individuals, who may be vulnerable to exploitation and insecurity. While such assistance may not always involve profit or criminal intent, AG de la Tour highlighted the need for criminal oversight of all acts enabling unauthorised entry, as some actions that appear motivated by solidarity or family ties may serve other purposes. The AG noted that it is for the national courts to assess the cases before them, examining the motives of the acts concerned and the existence of any overriding interests. AG de la Tour stated that national courts must be able to differentiate between the criminalisation of a person who has acted out of humanity or necessity and that of a person who is motivated solely by the criminal intent to commit for financial gain the very act prohibited by law.
HvJ EU AG Case C-460/23 (Kinsa), 7.11.24
https://curia.europa.eu/juris/liste.jsf?num=C-460/23
Eiser is als Nederlander geboren. Na de onafhankelijkheid van Suriname heeft eiser de Surinaamse nationaliteit gekregen. Eiser is in 1997 Nederland ingereisd en verblijft sindsdien in Nederland. Hij heeft een aanvraag ingediend met als doel 'humanitair niet tijdelijk (wedertoelating)'. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser niet in het bezit is van een mvv en eiser niet voor vrijstelling daarvan in aanmerking komt….. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat de tegenwerping van het mvv-vereiste niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft in de belangenafweging niet betrokken dat eiser familieleden heeft in Nederland. En ook het oud-Nederlanderschap is niet in de belangenafweging betrokken….
Verweerder moet een nieuw besluit nemen waarbij verweerder ook rekening moet houden met de pardonregeling.
Rb Haarlem NL23.38561 en NL22.18960, 8.11.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:18356
De Surinaamse vreemdeling die op grond van deze regeling voor rechtmatig verblijf in aanmerking wenst te komen dient aan de volgende voorwaarden te voldoen:
Korte perioden van legaal verblijf in Nederland en tijdelijk verblijf buiten Nederland gedurende de tien jaar voorafgaande aan de aanvraag worden niet tegengeworpen.
Voor het openbare orde criterium wordt door de IND een termijn van een onherroepelijke veroordeling tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of vrijheidsbenemende maatregel of taakstraf van ten minste één maand gehanteerd. Gelet op het doel van de regeling, namelijk het voorzien in dan wel het herstel in een rechtmatig verblijf om humanitaire redenen, en de bijzondere doelgroep ervan, die voor een deel bestaat uit personen op leeftijd zonder vaste woon-of verblijfplaats en bestaansmiddelen die om die reden soms aangewezen is op het leven op straat, wordt overschrijding van deze maand niet zonder meer tegengeworpen. Bij overschrijding van deze maand is van belang de aard van de delicten in aanmerking te nemen waarbij in geval van geringe delicten bij de beoordeling zowel de ratio van de regeling alsmede de aard van de specifieke doelgroep voor ogen moet worden gehouden en de artikelen 3.4, tweede lid en 4.84 Awb uitdrukkelijk van toepassing zijn.
De verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd wordt onder de beperking: ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ verleend met de geldigheidsduur van vijf jaar.
WBV 2024-21, 20.10.24 in Staatscourant 2024, 33539, 1.11.24
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2024-33539.html
Sinds 8 juli 2019 beschikt eiseres over een verblijfsvergunning met als doel verblijf bij een gezinslid. Nadat eiseres gemeld heeft dat haar relatie met referent is verbroken, heeft de minister op 29 september 2022 aan eiseres laten weten voornemens te zijn om de verblijfsvergunning in te trekken. De verblijfsvergunning is met terugwerkende kracht vanaf 26 mei 2022 ingetrokken. ….
De rechtbank stelt voorop dat de minister bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM rekening mag houden met het feit dat een vreemdeling afhankelijk is van overheidssteun voor zover deze afhankelijkheid invloed heeft op het economisch welzijn van het land…. In beroep heeft de minister gesteld dat eiseres weliswaar een zelfstandig inkomen genereert, maar slechts een arbeidsovereenkomst voor een jaar heeft, waardoor er een reële mogelijkheid bestaat dat eiseres na afloop van haar arbeidsovereenkomst een beroep zal doen op de algemene middelen. De minister voegt dat nog aan toe dat eiseres gelet op haar inkomen recht heeft op kindgebonden budget en dat zij aanspraak maakt op studiefinanciering indien zij in de toekomst zal gaan studeren.
Deze motivering acht de rechtbank onvoldoende. In beroep heeft eiseres een brief van haar werkgever overgelegd waarin is vermeld dat hij tevreden is over het functioneren van eiseres binnen haar dienstverband, dat hij het betreurt dat de verblijfsvergunning van eiseres wordt ingetrokken en dat hij haar graag weer aan het werk ziet als de beslissing van de minister wordt ingetrokken. … Daarnaast heeft eiseres onweersproken op zitting verklaard dat zij op het moment geen gebruik maakt van het kindgebonden budget. Bovendien kan eiseres geen beroep doen op studiefinanciering omdat zij ouder is dan dertig.
De minister heeft dus niet deugdelijk gemotiveerd waarom het economisch welzijn van Nederland in het geding is. Reeds om die reden kunnen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand blijven.
Het beroep is gegrond.
Rb Arnhem NL24.20698, 6.11.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:18769
De rechtbank volgt eiser in zijn betoog dat de conclusies die de minister heeft getrokken, niet zonder meer uit het ambtsbericht volgen. Hoewel in het ambtsbericht staat dat vertrouwelijke bronnen aangeven dat de vervolging van (vermeende) Gülenisten in intensiteit was afgenomen, staat daarin ook dat die bronnen dit niet nader konden onderbouwen. Een bron constateerde dat er niet langer duizenden rechters en aanklagers gedwongen werden ontslagen, omdat de meeste Gülenistische rechters en aanklagers inmiddels al waren ontslagen. Twee bronnen gaven aan dat de meerderheid van (vermeende) Gülenisten inmiddels strafrechtelijk was vervolgd dan wel uitgeweken naar het buitenland. Een andere bron gaf aan dat de Turkse overheid zijn aandacht heeft verlegd naar de Koerdische en de lhbtiq+ gemeenschap. Nu de vertrouwelijke bronnen geen onderbouwing konden geven van de gestelde afname van de vervolgingen en drie van de vier bronnen de gestelde afname bovendien verklaren met andere omstandigheden dan daadwerkelijk verminderde negatieve aandacht voor Gülenisten, ziet de rechtbank niet in dat deze informatie voldoende dragend is voor de conclusie dat de vervolging van Gülenisten in intensiteit en willekeur is afgenomen. Hoewel de rechtbank de minister volgt dat van de betrouwbaarheid van de bronnen in het ambtsbericht mag worden uitgegaan, is het wel aan de minister om daaraan het juiste gewicht toe te kennen en daar de juiste conclusies aan te verbinden….
Eiser heeft verder bronnen overgelegd, die aantonen dat er vele arrestaties en vervolgingen van Gülenisten blijven plaatsvinden. Daarnaast heeft hij concrete aanknopingspunten naar voren gebracht die leiden tot twijfel over de door de minister getrokken conclusies die ten grondslag lagen aan de beleidswijziging. Dat betekent dat de beleidswijziging en het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd tot stand zijn gekomen.
Rb Groningen NL24.21247, 13.11.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:18640
Sinds 17 september jl. is het conflict tussen Israël en Hezbollah in Libanon scherp geëscaleerd. Het is momenteel onduidelijk op welke manier dit conflict zich verder zal ontwikkelen en er lijkt op korte termijn geen sprake te zijn van de-escalatie. Als gevolg hiervan is het niet mogelijk om bestendig beleid te formuleren en is het daarom niet mogelijk om zorgvuldig en weloverwogen beslissingen te nemen op aanvragen van asielzoekers. De minister heeft besloten tijdelijk niet te beslissen over asielaanvragen uit Libanon. Dat betekent ook dat er voorlopig geen vreemdelingen worden teruggestuurd naar dit land.
Kamerstuk 19637-3314, 14.11.24
https://www.tweedekamer.nl/downloads/document?id=2024D44156