Nieuws

Rb: risico Afghanistan na terugkeer uit westen onderzoeken

Uit de ambtsberichten over Afghanistan blijkt dat geen of onvoldoende informatie beschikbaar is over de positie in Afghanistan van uit Europa terugkerende asielzoekers na de machtsovername door de Taliban. Het is dus onduidelijk of zij vanwege hun verblijf in een Westers land met de Taliban problemen hebben gekregen of zullen krijgen. Het ontbreken van deze informatie rechtvaardigt niet, althans niet zonder meer, de conclusie dat die problemen zich in Afghanistan na terugkeer niet zullen voordoen. Uit de wél beschikbare landeninformatie – over de situatie vóór de machtsovername – blijkt namelijk dat uit Europa terugkerende Afghanen in de negatieve aandacht (kunnen) staan van de Taliban.

Uit de samenwerkingsplicht vloeit voort dat de staatssecretaris gehouden kan zijn om in voorkomend geval nader onderzoek te verrichten naar de situatie in een land van herkomst, bijvoorbeeld als sprake is van een gebrek aan duidelijke informatie rondom omstandigheden die van belang zijn om het terugkeerrisico van een vreemdeling te duiden. ...  Uit de ambtsberichten valt af te leiden dat de staatssecretaris over informatie beschikt dat uit het Westen terugkerende Afghanen in de negatieve belangstelling kunnen komen te staan van de Taliban. De staatssecretaris beschikt echter over onvoldoende informatie over de mate waarin dat bij terugkeer problemen tot daadwerkelijke problemen leidt met de Taliban en, zo ja, welke problemen dat zijn. Wegens die onduidelijkheid kan de staatssecretaris zich niet zonder nader onderzoek op het standpunt stellen dat eiser, als uit Europa terugkerende Afghaan, bij terugkeer geen risico zal lopen op ernstige schade. Het ligt op de weg van de staatssecretaris om nader onderzoek te doen naar deze terugkeerrisico’s.

Rb Arnhem NL23.21423, 28.2.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:2720

IB 2024/16: Christelijke en andere mogelijk aanstootgevende tatoeages

Op 31 mei 2018 heeft de Afdeling een tweetal uitspraken gedaan in zaken van asielzoekers die een christelijke tatoeage hadden laten plaatsen en om die reden stelden bij terugkeer te vrezen te hebben voor vervolging. Met dit informatiebericht worden handvatten geboden hoe om te gaan met zaken waarin de asielzoeker aangeeft dat hij een christelijke tatoeage heeft laten plaatsen en stelt enkel en alleen om die reden bij terugkeer naar zijn land van herkomst vervolgd te worden, dan wel een reëel een voorzienbaar risico op een 3 EVRM behandeling te lopen.

Alhoewel dit IB ziet op tatoeages met een christelijk karakter, is het van overeenkomstige toepassing in zaken van vreemdelingen die tatoeages plaatsen met een ander karakter, waarvan door de vreemdeling wordt gesteld dat deze door autoriteiten van het land van herkomst als aanstootgevend worden aangemerkt.

https://puc.overheid.nl/ind/doc/PUC_1329057_1/1/, 4.3.24

Rb: asielvergunning ten onrechte ingetrokken ivm misdrijven, status sinds 1996

Eiser heeft in juni 1996 een verblijfsvergunning asiel gekregen. De staatssecretaris heeft deze  ingetrokken met terugwerkende kracht tot aan 5 augustus 2012 en aan eiser een inreisverbod voor de duur van tien jaar opgelegd. Volgens de staatssecretaris heeft eiser zich schuldig gemaakt aan een ‘bijzonder ernstig misdrijf’. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of sprake is van een bijzonder ernstig misdrijf in de zin van artikel 14, vierde lid, van de Kwalificatierichtlijn.

Eiser is in 2011 veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf voor het in 2009 plegen van een diefstal met geweld in vereniging gedurende de nacht in een woning. In 2014 is eiser veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk voor een straatroof met geweld in 2012....

De rechtbank overweegt dat uit het arrest M.A. volgt dat de mate van ernst die nodig is voor een bijzonder ernstig misdrijf niet kan worden bereikt door een cumulatie van feiten die afzonderlijk niet als bijzonder ernstig te kwalificeren zijn..... De rechtbank is van oordeel dat zowel de woningoverval als de straatroof in dit specifieke geval niet kunnen kwalificeren als een bijzonder ernstig misdrijf....

Bij de vraag of sprake is van een gevaar voor de samenleving moet worden beoordeeld of sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving.... De rechtbank overweegt dat eiser, sinds de veroordeling voor de straatroof, nog meerdere malen is veroordeeld voor ‘lichte’ vergrijpen, zoals winkeldiefstal, diefstal van een fiets en eenvoudige belediging. Hieruit kan worden opgemaakt dat eiser zijn leven niet echt gebeterd heeft. Daarmee is sprake van een actuele bedreiging. De rechtbank is echter van oordeel dat, gelet op de gepleegde misdrijven, geen sprake is van een voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving. Het gaat hier immers om ‘lichte’ vergrijpen. Eiser is daarmee ook geen gevaar voor de samenleving.

De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een ‘bijzonder ernstig misdrijf’. Ook kan eiser niet worden gekwalificeerd als een ‘gevaar voor de samenleving’. De staatssecretaris heeft de vluchtelingenstatus van eiser dan ook ten onrechte ingetrokken. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Dit betekent dat eiser weer in het bezit is van zijn vluchtelingenstatus.

Rb Amsterdam NL21.20304, 28.2.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:2884

RvS: herkomst ‘unlikely’ vlgs contra-expertise taalanalyse is gelijk aan ‘eenduidig niet’ bij TOELT

Uit de conclusies van het rapport taalanalyse blijkt dat de vreemdeling eenduidig niet is te herleiden tot de spraakgemeenschap van Kirkuk en omstreken, maar wel tot die van Erbil. In de contra-expertise staat dat het resultaat met een "high degree of certainty" is dat de vreemdeling uit Erbil komt en dat het "unlikely" is dat hij uit Kirkuk komt. Dit is weliswaar een andere woordkeuze maar de strekking van beide conclusies is wel hetzelfde.

De grieven falen tegen Rb Haarlem NL23.19697, 29.9.23
RvS 202306267/1/V3, 23.2.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2024:771

Rb: iMMO vergoeden als relevant in hasa

De staatssecretaris heeft het verzoek van de vreemdeling om schadevergoeding voor de gemaakte kosten bij iMMO afgewezen, omdat het onderzoek pas is gestart voor de tweede asielaanvraag terwijl dat al bij de eerste had gekund. Volgens de vreemdeling maakt dat in de eerste asielprocedure geen medisch onderzoek noodzakelijk werd geacht, niet dat het achteraf gezien niet noodzakelijk was. 
De rechtbank oordeelt als volgt. In artikel 18 lid 1 Pri wordt onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig bepaald dat, als een medisch onderzoek betreffende aanwijzingen van vroegere vervolging of ernstige schade volgens de beslissingsautoriteit relevant is voor beoordeling van een asielaanvraag, deze onderzoeken worden betaald uit openbare middelen (zie ook ECLI:NL:RVS:2003:AH9872). Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen eerste en opvolgende asielaanvragen.

Het is eerst aan de beslissingsautoriteit om te beoordelen of een medisch onderzoek relevant is en als dat niet zo is, kan de betrokkene dat zelf regelen. Wanneer op eigen initiatief van de betrokkene een medisch onderzoek wordt gedaan, is van belang of het resultaat daarvan relevant is voor de inwilligbaarheid van de asielaanvraag. Nu deze iMMO-rapportage relevant is gebleken voor de inwilliging, ligt daarin besloten dat de staatssecretaris ook de instelling van een medisch onderzoek (achteraf bezien) relevant heeft geacht. Dit betekent dan ook dat de kosten voor de rapportage uit de openbare middelen moeten worden bekostigd.

Beroep gegrond.
Rb Den Bosch, NL23.21708, 22.2.24

Rb: op grond van AVG geen inzage compleet rapport ex-partner voor tegenspraak

Op grond van de AVG is ook de rechtmatige verdere verwerking van persoonsgegevens beperkt tot welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden. In dit geval is er op grond van de AVG geen basis voor de verstrekking van het volledige rapport aan eiser. Het rapport ziet immers voor het grootste deel alleen op de ex-echtgenote van eiser en is in zoverre ook niet gebruikt bij de beoordeling van eisers asielaanvraag. Het verstrekken van die informatie aan eiser zou dan ook geen gerechtvaardigd doel dienen.

Dit is anders voor zover het gaat om de passages uit het rapport waarin de verklaringen van de ex-echtgenote zijn opgenomen over het vertrek van eiser uit Eritrea. Eiser heeft er belang bij om deze verklaringen te kennen om zich te kunnen verweren tegen verweerders conclusie dat het gestelde asielmotief niet geloofwaardig is. Eiser wordt daarin beperkt doordat hij niet weet in welke context de door verweerder genoemde verklaringen van de ex-echtgenote zijn afgelegd. Die context kan van belang zijn voor de juiste uitleg van de verklaringen. Omdat bij het beoordelen hiervan echter geen scherp onderscheid mogelijk is met de delen van het rapport die niet aan eiser kunnen worden verstrekt, is het naar het oordeel van de rechtbank aangewezen dat alleen de rechtbank van het rapport kennisneemt.

Rb den Haag NL23.34377, 20.2.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:2298

HvJ EU: ook risico bij zelf-gecreerde risico’s in asielland

De vreemdeling legt aan zijn opvolgende asielaanvraag ten grondslag dat hij in Oostenrijk zich tot het christendom heeft bekeerd. Hoewel het BFA (federal vreemdelingen- en asieldienst) zijn bekering geloofwaardig acht en subsidiaire beschermingsstatus aan de vreemdeling heeft verleend, stelt het BFA dat het risico van vervolging als gevolg van deze godsdienstige bekering voortvloeit uit omstandigheden die de vreemdeling zelf heeft veroorzaakt nadat hij het land van herkomst had verlaten. Daarom zou de vluchtelingenstatus van de vreemdeling moeten worden geweigerd. De verwijzende rechter heeft de prejudiciële vraag gesteld of in een dergelijk geval geen verblijfsstatus wordt verleend.

Het Hof beantwoordt de vraag als volgt. Artikel 5(3) Dri moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling die de erkenning van de vluchtelingenstatus naar aanleiding van een volgend asielverzoek, dat gegrond is op een risico van vervolging als gevolg van omstandigheden die de verzoeker zelf heeft veroorzaakt nadat hij het land van herkomst heeft verlaten, afhankelijk stelt van de voorwaarde dat die omstandigheden de uitdrukking en de voortzetting vormen van een overtuiging die de verzoeker reeds in dat land van herkomst aanhing. 

HvJEU Oostenrijk t. JF C-222/22, 29.2.24
https://curia.europa.eu/juris/liste.jsf?num=C-222/22
ECLI:EU:C:2024:192

RvS: ingangsdatum asiel na verlopen Dublinclaim is datum eerste aanvraag

Volgens artikel 2, aanhef en onder q, van de Procedurerichtlijn volgt dat een volgend verzoek een latere asielaanvraag is, nadat een definitief besluit op een eerdere aanvraag is genomen. Een besluit om in het kader van de verordening een aanvraag niet in behandeling te nemen is, geen definitief besluit in die zin. Dat betekent dat een nieuwe aanvraag na een besluit om de eerste aanvraag niet in behandeling te nemen geen volgend verzoek kan inleiden, maar nog steeds het eerste verzoek betreft.

Hieruit volgt dat de staatssecretaris niet mag eisen dat een vreemdeling een nieuwe asielaanvraag indient nadat Nederland in het kader van de Dublinverordening verantwoordelijk is geworden voor een al ingediende aanvraag waarover hij nog geen definitief besluit heeft genomen en een eerder besluit om die aanvraag niet in behandeling te nemen is vervallen....

De ingangsdatum is daarom gekoppeld aan het moment van indiening van die oorspronkelijke aanvraag.

Het hoger beroep tegen Rb Arnhem NL21.15579, 19.11.21 is gegrond.
RvS 202107377/1/V1, 4.3.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2024:881

IND: wijziging beoordeling, nav arresten HvJ

De IND gaat veranderingen doorvoeren in de wijze waarop de geloofwaardigheid en zwaarwegendheid van het verhaal van asielzoekers wordt beoordeeld. De IND brengt de aangepaste werkwijze vanaf de zomer in praktijk.

Bij de beoordeling van geloofwaardigheid is het uitgangspunt dat de IND vraagt om bewijsmateriaal, zoals officiële documenten, om het verhaal te onderbouwen. Als dit niet op alle punten mogelijk is past de IND een geloofwaardigheidstoets toe. De geloofwaardigheidstoets wordt gedaan aan de hand van vijf voorwaarden. Aan alle vijf voorwaarden moet worden voldaan. De voorwaarden blijven hetzelfde, maar worden meer leidend in het proces. Het gaat daarbij om voorwaarden als het tijdig overleggen van relevante documenten en informatie, en de samenhang en aannemelijkheid van verklaringen. De werkinstructie ‘werkwijze nader onderzoek’, waarin onder andere wordt toegelicht wanneer voordeel van de twijfel kan worden gegeven, wordt ingetrokken.

In de beoordeling van de zwaarwegendheid gaat de IND niet meer werken met risicogroepen, maar met risicoprofielen. Het risicoprofiel is een hulpmiddel bij de individuele toets. Er wordt geen lichtere toets meer toegepast. Hiermee wordt ook de nieuwe individuele 15c-toets opgevangen.

https://open.overheid.nl/documenten/dpc-6d448fbf95b17aaa67c0e79ac0836e00714803a2/pdf, 5.3.24

SvJ&V: aantallen hasa

Het aantal opvolgende asielaanvragen is in de afgelopen jaren structureel laag gebleven. In 2021 betrof het ongeveer 1810 zaken, in 2022 ongeveer 1530 en in 2023 ongeveer 1390 zaken. De inwilligingspercentages van de opvolgende asielaanvragen zijn als volgt 22% in 2021, 45% in 2022 en 32% in 2023. De gemiddelde doorlooptijd voor het behandelen van een opvolgende asielaanvraag was in 2023 50 weken.

Gelet op deze hoge doorlooptijd heb ik aan de IND gevraagd binnen de beperkte mogelijkheden meer prioriteit te leggen bij de behandeling van opvolgende asielaanvragen.  Dit doet de IND door 1) enerzijds meer zaken te gaan behandelen doordat er meer ingepland zal worden én 2) anderzijds de incomplete en kansarme aanvragen direct te ondervangen en daar extra capaciteit op in te zetten zodat deze meteen weggewerkt worden.

https://open.overheid.nl/documenten/dpc-a2facb5ffed4baf929d7b11a97afece15f63482e/pdf, 6.3.24

Pagina's