De advocaat had de aanvragen van vier vreemdelingen via een kennisgeving ingediend. De IND heeft drie ervan administratief afgedaan, en de vreemdeling niet uitgenodigd. De rechtbank besluit:
De brieven van [de eerste twee] eisers zijn aanvragen i.d.z.v. art. 1:3 lid 3 Awb, waarop verweerder een besluit had dienen te nemen. De reactie van verweerder op deze aanvragen, inhoudende dat de zaken van eiser 1 en eisers 2 administratief worden afgesloten, kan niet anders worden gezien dan als een schriftelijk weigering om te beslissen op de aanvragen. Een dergelijke schriftelijke weigering is o.g.v. art. 6:2 Awb gelijkgesteld met een besluit voor wat betreft de toepassing van de wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep. De bezwaarschriften zijn dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
T.a.v. eiser 3, die verzocht om toepassing te geven aan art. 64 Vw 2000, geldt art. 1:3 lid 3 Awb ook. Art. 6.1c Vb 2000 vormt daarop geen uitzondering.
Eiser 4 is na indiening van zijn kennisgeving uitgenodigd om te verschijnen en een aanvraag in te dienen. Eiser 4 heeft vervolgens per brief afgezegd en is niet verschenen. Anders dan in de andere zaken is er geen sprake van een aanvraag waar verweerder een besluit op had dienen te nemen. De brief van de SvV&J dat de zaak van eiser 4 administratief wordt afgesloten kan danook niet als een besluit worden aangemerkt. Het bezwaar is dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
VK Rb Amsterdam (mk), AWB 14/25505 e.v., 22.5.15