De rechtbank stelt vast dat de beoordeling of sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn in Afghanistan voornamelijk gebaseerd is op informatie in het AAB waarbij verweerder kennelijk het aantal burgerslachtoffers bepalend heeft geacht voor het bestaan van en de intensiteit van het gewapende conflict. Naar het oordeel van de rechtbank is dit nieuwe (landen)beleid niet in overeenstemming met de uitleg van het Hof van Justitie van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn, en daarmee evenmin met de Nederlandse implementatie hiervan in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder sub b, onderdeel 3, van de Vw. Uit voornoemd arrest volgt namelijk dat een dynamische afweging moet worden gemaakt, die een kruislingse analyse van alle omstandigheden van het geval bevat. Daarmee mag voor de vraag of sprake is van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict aan het aantal burgerslachtoffers aldus geen doorslaggevend gewicht worden toegekend, maar moeten ook de gevolgen van een gewapend conflict, zoals mensenrechtenschendingen, en de mate waarin de staat of de organisaties die het betrokken gebied controleren het vermogen hebben om de burgers tegen (de gevolgen van het) conflict te beschermen, alsmede de vraag of internationale bijstand wordt verleend, bij de beoordeling worden betrokken. Een dergelijke afweging heeft verweerder niet gemaakt....
Het ligt op de weg van verweerder om te beoordelen of eiser, gelet op de omstandigheid dat hij een sjiitische Tadzjiek is en in het licht van de huidige algemene situatie in Afghanistan, een reëel risico loopt op ernstige schade. Daarbij is naar het oordeel van de rechtbank van belang dat in het AAB over Afghanistan van 30 juni 2023 staat dat volgens schattingen 10-15% van de Afghanen sjiitisch is en dat het merendeel van de Afghaanse sjiieten, te weten ongeveer 90 procent, Hazara’s betreft. Daarbij is aangegeven dat zich ook sjiieten bevinden onder de Tadzjieken. Niet in geschil is dat eiser tot deze etnische groep behoort. Nu Hazara’s, die voor het overgrote deel sjiiet zijn, als risicogroep in het landenbeleid zijn aangemerkt valt, zonder nadere motivering, niet in te zien waarom de etnische groep Tadzjieken als sjiitische minderheid niet als risicogroep wordt aangemerkt en bij terugkeer geen problemen zal ondervinden. Daarbij wijst de rechtbank er ook nog op dat in het hierboven genoemde AAB staat dat de speciale rapporteur van de Verenigde Naties zeer bezorgd is over de aanhoudende bedreigingen en aanvallen - zowel fysiek als verbaal - tegen religieuze minderheden, waaronder de Hazara sjiieten en andere sjiitische moslims en dat de Hazara’s net als andere sjiitische minderheden last hebben van een negatief imago in de samenleving en het doelwit zijn van extremistische groeperingen. Daarom is de (veiligheids)situatie van beide groepen volgens het AAB vergelijkbaar. Ook staat in het AAB dat sjiieten door bijvoorbeeld de ISKP beschouwd worden als afvalligen waardoor zij een legitiem doelwit zijn om te doden.20 Vergelijkbare informatie volgt naar het oordeel van de rechtbank uit het door eiser aangehaalde EUAA-rapport van december 2023. Daar komt bij dat uit de overige door eiser in dit verband aangehaalde stukken volgt dat Tadzjieken doelwit van de Taliban zijn vanwege hun (veronderstelde) connectie met de NRF. Al deze aspecten heeft verweerder niet (voldoende) kenbaar in zijn motivering betrokken.
Rb Zwolle NL23.26060, 25.3.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:4506