De vreemdeling is Palestijn en heeft zich in Jordanië afgekeerd van de islam. De staatssecretaris acht het relaas ongeloofwaardig. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit op meerdere punten niet duidelijk is.
De staatssecretaris heeft verzocht om de rechtgevolgen in stand te laten. Hij stelt dat de geloofwaardigheid van de afvalligheid is beoordeeld volgens een vaste interne gedragslijn. Volgens die gedragslijn wordt de geloofwaardigheid van afvalligheid beoordeeld op dezelfde manier als die van een bekering, met uitzondering van het laatste onderdeel, kennis van het geloof. Dit betekent dat sprake moet zijn van een bewustwordingsproces. De staatssecretaris hanteert de volgende definitie voor afvalligheid: “het verliezen van een overtuiging dan wel het niet langer hechten aan het islamitische geloof terwijl geen sprake is van een in de plaats daarvan komende nieuwe overtuiging”.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten. Nog afgezien van het feit dat het door de staatssecretaris ter zitting ingenomen standpunt vragen oproept, betreft het hier immers het toetsingskader en vindt de rechtbank met de vreemdeling dat de vreemdeling door dit standpunt ter zitting onvoldoende in staat is gesteld zich te verweren. Dit is voor instandlating van de rechtsgevolgen essentieel. Beroep gegrond.
Rb Haarlem, NL18.7297, 14.5.18