Rb: opvang tijdens voorlopig uitstel van vertrek, belangenafweging

Verzoekster heeft van 28 december 2020 tot en met 8 maart 2023 uitstel van vertrek gehad. Vervolgens is op 17 maart 2023 opnieuw uitstel van vertrek aangevraagd. Dit uitstel is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid voorlopig verleend op 6 juni 2023 en is geldig tot en met 5 december 2023 of zoveel korter als het duurt voordat definitief op de aanvraag van 17 maart 2023 is beslist.

Het COa heeft op 16 juni 2023 de opvang van verzoekster beëindigd. Verzoekster behoort niet tot één van de categorieën asielzoekers aan wie opvang wordt geboden. Hoewel er sprake is van medische klachten, is niet gebleken dat er sprake is van een dermate ernstige situatie dat de beëindiging van de opvang zal leiden tot een acute medische noodsituatie.

Verzoekster voert aan dat er sprake is van een bijzondere situatie die aanleiding geeft om de opvang toch voort te zetten. Ze krijgt een actieve behandeling voor tuberculose en heeft last van hoofdpijn, afwijkingen vanwege cerebrale bloedingen en zwakte in het linkerbeen. Ook zal ze op korte termijn een MRI ondergaan, waarna er mogelijk met medicatie moet worden gestart. Daarbij komt dat aan eiseres tweemaal eerder uitstel van vertrek is verleend. De reden dat er nog geen beslissing is genomen op de aanvraag van 17 maart 2023 is dat er nog geen uitslag is van het BMA-onderzoek. Tot slot stelt verzoekster dat ook de IND aan verweerder heeft verzocht de opvang niet op te heffen totdat op de aanvraag kan worden beslist....

De voorzieningenrechter is het met verweerder eens dat verzoekster op dit moment niet behoort tot de categorie vreemdelingen aan wie verweerder opvang moet bieden op grond van de Rva. Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling is verweerder daarom niet gehouden tot het verlenen van opvang aan verzoekster, tenzij sprake is van een acute medische noodsituatie en direct gerelateerd is aan de aan verweerder uitdrukkelijk toegekende bevoegdheid. Het is aan verzoekster om aannemelijk te maken dat van dergelijke bijzondere omstandigheden sprake is.

Uit de stukken blijkt dat het op dit moment zeer waarschijnlijk is dat verzoekster na het beëindigen van de opvang geen onderdak heeft. De voorzieningenrechter vindt het op dit moment onvoldoende duidelijk wat de gevolgen daarvan zullen zijn voor haar gezondheid. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat niet in geschil is dat verzoekster medische klachten heeft. Ook blijkt uit de overgelegde medische informatie van verzoekster dat haar medische situatie niet stabiel is en vervolgbehandelingen nodig zijn. Verder neemt de voorzieningenrechter hierbij mee dat tweemaal eerder uitstel van vertrek is verleend en dat de IND ook aan verweerder heeft verzocht om eiseres opvang te verlenen tot definitief op de aanvraag kan worden beslist.

Bij deze stand van zaken vindt de voorzieningenrechter dat de belangen van verzoekster, van wie vaststaat dat ze ziek is en die de aanvraag voor uitstel van vertrek in Nederland mag afwachten, zwaarder wegen dan de belangen van verweerder om verzoekster thans uit de opvang te verwijderen.

Rb Middelburg AWB 23/6748, 22.6.23
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2023:9354