Rb: recht op noodopvang moeder van NLs kind

Eiseres is van Marokkaanse nationaliteit en is in december 2018 met haar zoon, van Nederlandse nationaliteit, naar Nederland gekomen. Ze is in het bezit van een Chavez-vergunning. De gemeente heeft zich op het standpunt gesteld dat zij geen recht heeft op maatschappelijke opvang en noodopvang o.g.v. de Wmo.
De rb overweegt dat eiseres en haar zoon geen recht hebben op maatschappelijke opvang. De gemeente mag het beleid voeren dat zij alleen mensen toelaat tot de maatschappelijke opvang, die beperkt zelfredzaam zijn op meerdere leefgebieden. De GGD heeft geconcludeerd dat zij voldoende zelfredzaam is. De enkele omstandigheid dat zij geen woning kan vinden, is daartoe onvoldoende.

De rb is van oordeel dat de vaste gedragspraktijk van de gemeente in strijd is met art. 20 VWEU. EU-burgers hebben recht op een minimum aan sociale voorzieningen, dus niet alleen op bijstand en kinderbijslag, maar ook op de algemene voorziening noodopvang. De noodopvang is immers bedoeld als humanitaire ondergrens wat betreft het recht op onderdak voor gezinnen. De gemeente maakt onderscheid tussen de sociale voorziening noodopvang en sociale voorzieningen zoals bijstand, kinderbijslag en de maatwerkvoorziening opvang. De rb vindt dit onderscheid niet gerechtvaardigd. Het gaat immers om de vraag of de voorziening van de staat nodig is voor het kind om een menswaardig bestaan te leiden in de EU en het kind het niet uiterst moeilijk, dan wel feitelijk onmogelijk wordt gemaakt, zijn of haar verblijfsrecht uit te oefenen. Door de voorziening noodopvang, die de ouders van andere Nederlandse kinderen ook ontvangen, te beëindigen, werden eiseres en haar zoon dakloos.

Beroep gegrond.
Rb Amsterdam (mk), AMS 19/6638, 8.6.21
https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBAMS:2021:2978