Eiser heeft een aanvraag gedaan voor de opschorting van de uitzetting naar Nigeria op grond van art-64. Eiser heeft diabetes en gebruikt daarvoor insuline. Verweerder heeft aan het BMA gevraagd een advies uit te brengen.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Hij werpt onder verwijzing naar het BMA-advies aan eiser tegen dat hij in staat is om te reizen. Verder blijkt uit het advies dat bij het uitblijven van de medische behandeling een medische noodsituatie op de korte termijn wordt verwacht. Het BMA concludeert dat de noodzakelijke medische behandeling in Nigeria aanwezig is en dat deze beschikbare behandeling voldoende is om een medische noodsituatie op korte termijn te voorkomen.
Verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat de noodzakelijke zorg voor hem niet toegankelijk zou zijn in Nigeria.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek van eiser toegewezen omdat de uitkomst in de zaak X tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bij het EU-Hof mogelijkerwijs consequenties zou kunnen hebben voor de zaak van eiser.....
De vraag die partijen verdeeld houdt is onder meer of de zorg voor eiser in Nigeria, te weten dagelijkse insuline-injecties, daadwerkelijk toegankelijk is en op wie de bewijslast hieromtrent rust. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat het inderdaad zo is dat het nog niet duidelijk is wat de gevolgen van het arrest X zijn voor de praktijk. Interne aanwijzingen daarover worden nog verwacht. Desondanks is verweerder van mening dat in de zaak van eiser op de aanvraag kan worden beslist en dat de bewijslast in deze zaak niet is gewijzigd door het arrest. De rechtbank ziet niet in hoe verweerder tot deze conclusie kan komen zonder nader beleid of een nadere motivering. Verweerder zelf heeft immers, in afwachting van het onderzoek naar de gevolgen van arrest X voor de praktijk, Werkinstructie 2022/19 op niet geldig gezet. Toch houdt verweerder vast aan het bestreden besluit. Dit klemt te meer nu in de situatie van eiser vaststaat dat een levensbedreigende medische noodzaak ontstaat bij uitblijven van een behandeling en eiser niet alleen heeft gewezen op algemene landeninformatie van Nigeria om aan te tonen dat de zorg voor hem feitelijk niet toegankelijk is, maar ook met stukken heeft onderbouwd dat hij – zelf of via familie of een verzekering – de behandeling niet kan betalen. Zonder nader beleid of nadere motivering, is niet duidelijk wat van eiser in dit kader mag worden verwacht en wanneer volgens verweerder de bewijslast ‘verschuift’.
De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd. Het beroep is gegrond.
Rb Amsterdam NL22.21214, 8.3.23
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2023:4562
HvJ EU C-69/21 (X tegen Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid), 22.11.22
https://curia.europa.eu/juris/liste.jsf?num=C-69/21