De asielaanvraag van de vreemdeling is afgewezen op grond van artikel 1F omdat zij gedwongen abortus zou hebben gefaciliteerd in China. Hierbij is vastgesteld dat terugkeer naar China in strijd zou zijn met 3 EVRM en dat zij een inreisverbod van 10 jaar krijgt opgelegd; beide staan in rechte vast. Haar man en twee kinderen hebben wel asiel gekregen. Zij stelt beroep in tegen de afwijzing van haar aanvraag tot intrekking van het inreisverbod en tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER.
De rechtbank overweegt als volgt wat betreft het Unierechtelijk verblijfsrecht op grond van artikel 20 VWEU. Uit arresten van het HvJ EU, K. en H.F., en van de Afdeling, ECLI:NL:RVS:2019:3954 en ECLI:NL:RVS:2020:3017, volgt dat een enkele 1F tegenwerping niet gelijkstaat aan een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging. Uit verklaringen van de vreemdeling blijkt dat zij ook vrouwen heeft geholpen voordat zij China ontvluchtte, tegen abortus is en dat zij demonstraties tegen de Chinese overheid bijwoont. De staatssecretaris had hierdoor aanleiding moeten zien om haar te horen.
De rechtbank volgt de staatssecretaris ook niet in zijn stelling dat het feit dat de vreemdeling de gedragingen ontkent leidt tot een houding die de waarden van de Unie aantast. Het ten nadele meewegen van een ontkenning en het niet tonen van berouw vindt geen steun in de overwegingen van het Hof. Verder heeft de vreemdeling wel spijt verklaard over de handelswijze van de Chinese overheid.
Ook is onvoldoende gemotiveerd waarom er sprake is van een actuele dreiging.
Uit de besluitvorming blijkt niet dat er voldoende rekening is gehouden met het recht op gezinsleven en het belang van het kind. Het ontbreken van verblijfsrecht heeft namelijk negatieve gevolgen voor haar familie. Het standpunt van de staatssecretaris dat het belang van Nederland zwaarder weegt is onvoldoende gemotiveerd. Daarnaast is niet gemotiveerd hoe dit belang zich verhoudt tot de constatering dat de vreemdeling niet uitgezet kan worden i.v.m. 3 EVRM.
Beroep gegrond.
Rb Haarlem, AWB 19/4398, AWB 20/6177, AWB 20/3883, 15.9.21