Rb: zieke oudere Irakese vrouw mag niet op straat gezet worden in afwachting van uitzetting

Verzoekster is geboren in 1961 en heeft de Iraakse nationaliteit. Uit het BMA advies blijkt dat verzoekster kampt met PTSS en andere psychische stoornissen. Verzoekster is niet zelfredzaam en individuele begeleiding is essentieel. Verzoekster staat onder behandeling. Bij uitblijven van behandeling wordt een medische noodsituatie op korte termijn verwacht. Hierbij gaat het met name om het wegvallen van een zorgnetwerk, waarbij sprake zal zijn van zelfverwaarlozing.

De voorzieningenrechter stelt vast dat op dit moment nog geen uitzetting voor verzoekster gepland staat, zolang niet aan de reisvoorwaarden kan worden voldaan. Uit de overgelegde brief van het COA blijkt echter dat het voornemen bestaat om de opvangvoorzieningen van verzoekster op 26 juni 2020 te beëindigen. Volgens staatssecretaris is niet aangetoond dat een acute medische noodsituatie zal ontstaan bij het beëindigen van de Rva-verstrekkingen. Daarnaast kan verzoekster ook buiten de opvang aanspraak maken op voortgaande medisch noodzakelijke zorg. Verzoekster voert aan dat beëindiging van de opvang en alle daarbij behorende (medische) voorzieningen zou betekenen dat zij op straat zal komen te staan met al haar medische problematiek.

De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Staatssecretaris heeft zich met juistheid op het standpunt gesteld dat verzoekster geen recht heeft op voortzetting van haar verstrekkingen omdat haar rechtmatig verblijf is geëindigd, zodat eveneens het recht op opvang eindigt. Gezien haar medische situatie is niet te verwachten dat verzoekster op zeer korte termijn vrijwillig en zelfstandig kan terugkeren naar Irak. Uitzetting is op dit moment niet aan de orde. In de tussentijd heeft zij wel opvang en medische zorg nodig. Voor zover staatssecretaris erop wijst dat verzoekster ook buiten de opvang op grond van het bepaalde in artikel 10, tweede lid, Vw 2000 aanspraak kan maken op voortgaande medisch noodzakelijke zorg, staat daarmee allerminst vast dat in dit kader ook voorzien kan worden in het in de BMA-adviezen bedoelde zorgnetwerk, dat het ontstaan van grote problemen en zelfverwaarlozing moet voorkomen. De voorzieningenrechter zal het verzoek toewijzen, in die zin dat het staatssecretaris wordt verboden verzoekster uit te zetten tot vier weken nadat op het beroep is beslist. Daarmee heeft zij rechtmatig verblijf. Voorts bepaalt de voorzieningenrechter dat staatssecretaris verzoekster behandelt alsof zij zich thans feitelijk in dezelfde situatie bevindt als bedoeld in artikel 64 Vw 2000, zodat zij recht heeft op voortzetting van de opvang op grond van de Rva.

Rb Roermond, AWB 20/3634, 25.6.20