RvS: Armeense overheid biedt bescherming tegen eerwraak, ook bij Yeziden

Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris aan de hand van informatie over de algemene situatie in Armenië zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de autoriteiten aldaar vrouwen in het algemeen bescherming bieden tegen geweld, ook als dit voortkomt uit eerwraak, en dat dit ook geldt voor Jeziden, nu volgens beide ambtsberichten minderheden in het algemeen en met name ook Jeziden geen discriminatie ondervinden. Voorts heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat uit voormelde uitspraak van de Afdeling van 28 maart 2012 volgt dat de omstandigheid dat de mate van effectiviteit van de bescherming niet vaststaat, niet zonder meer met zich brengt dat in feite geen bescherming kan worden verkregen. Dat, zoals de rechtbank heeft overwogen, de omstandigheid dat tegen eergerelateerd geweld, anders dan tegen huiselijk geweld, langdurige 24-uursbescherming nodig is betekent, gelet op voormelde uitspraak, niet dat in Armenië tegen eergerelateerd geweld in feite geen bescherming kan worden verkregen, nu in het ambtsbericht 2013 is vermeld dat vrouwen in gevaar onmiddellijk kunnen worden opgevangen.

Voorts heeft de rechtbank niet onderkend dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling, gelet op de omstandigheid dat de autoriteiten haar vader naar aanleiding van haar aangifte reeds eerder hebben gearresteerd, niet aannemelijk heeft gemaakt dat het vragen van bescherming voor haar bij voorbaat zinloos of gevaarlijk is.

De grief slaagt. Het hoger beroep is kennelijk gegrond.
RvS 201403143/1/V1, 29.8.14
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2014:3318