In deze zaak is niet in geschil dat Nederland voor de vreemdeling het meest aangewezen land is voor het ondergaan van de medische behandeling. De staatssecretaris mag de door de vreemdeling gepleegde strafbare feiten echter aan hem tegenwerpen ter bescherming van de openbare orde. Hij heeft de aanvraag dan ook om die reden kunnen afwijzen. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, heeft hij daarbij niet hoeven motiveren of de vreemdeling binnen afzienbare tijd in Somalië kan worden behandeld. Dat komt namelijk aan de orde bij de beoordeling of de vreemdeling uitstel van vertrek moet worden verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Artikel 64 van de Vw 2000 vormt met andere woorden een vangnet om te voorkomen dat artikel 3 van het EVRM wordt geschonden. De rechtbank heeft dat niet onderkend. Zij heeft ook niet onderkend dat het mogelijk herhaaldelijk verlenen van uitstel van vertrek geen grond is voor het verlenen van een verblijfsvergunning regulier. Ten slotte staat de wet niet in de weg aan het herhaaldelijk verlenen van uitstel van vertrek zo lang dat nodig is om schending van artikel 3 van het EVRM te voorkomen.
Verder heeft de rechtbank ten onrechte bij haar oordeel betrokken dat de vreemdeling opnieuw uitstel van vertrek zal krijgen en voor een langere periode in Nederland zal mogen blijven, en dat de afwijzing van de aanvraag om die reden niet geschikt is om de bescherming van de openbare orde te bereiken. Dat de medische problematiek van de vreemdeling dan wel de situatie in Somalië niet binnen afzienbare tijd veranderen, maakt namelijk niet dat de afwijzing van de aanvraag niet geschikt is om de openbare orde te beschermen. Zoals de staatssecretaris terecht aanvoert, leidt de afwijzing er namelijk toe dat de vreemdeling niet de mogelijkheid krijgt om zich langdurig rechtmatig in Nederland te vestigen en op enig moment voortgezet verblijf aan te vragen zolang het belang van de openbare orde zich daartegen verzet.
Dat de staatssecretaris jaarlijks zal beoordelen of aan de vreemdeling opnieuw uitstel van vertrek moet worden verleend, maakt niet dat de afwijzing voor de vreemdeling onevenredig bezwarend is. Weliswaar blijkt uit het rapport van psychiatrisch onderzoek van Pro Justitia dat structurele dagbesteding, gezonde financiën, passende huisvesting en het opbouwen van pro-sociale steun belangrijke elementen zijn in het kader van recidivepreventie, maar daaruit volgt niet dat de vreemdeling een verblijfsvergunning moet worden verleend.
Gelet op het voorgaande, heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de afwijzing van de aanvraag evenredig is.De grief slaagt.
RvS 202203097/1/V3, 28.8.23
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2023:3251