Nieuws

Rb: inburgeringsvereiste Ghanese vrouw discriminatoir

Eiseres is geboren in 1976 en heeft de Ghanese nationaliteit. Referent is geboren in 1972 en heeft de Nederlandse nationaliteit. De aanvraag is mede namens de kinderen van eiseres ingediend. Eiseres en referent hebben elkaar in 2016 in Ghana leren kennen.

Verweerder heeft de aanvraag van eiseres voor verblijf bij partner afgewezen omdat zij niet aan het inburgeringsvereiste voldoet en niet voor vrijstelling daarvan in aanmerking komt.....

Eiseres maakt bezwaar tegen het onderscheid in A- en B- landen met betrekking tot het inburgerings-vereiste. In de MvT bij de Wet inburgering in het buitenland, noch tijdens de verdere parlementaire behandeling, zijn objectieve gegevens verstrekt die het onderscheid tussen A- en B-landen als gevolg van gestelde integratieproblematiek voldoende onderbouwen. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting die onderbouwing evenmin kunnen geven. Reeds daarom kan niet van een objectieve rechtvaardiging worden gesproken. Voorts kan de koppeling van het inburgeringsvereiste aan het mvv-vereiste evenmin als rechtvaardiging worden gezien.

Zoals overwogen, is het onderscheid tussen Aen B-landen niet gebaseerd op wetenschappelijke onderbouwing, maar op onduidelijke aannames, negatieve stereotyperingen en/of niet concludent onderbouwde stellingen over onderdanen afkomstig uit “westerse” of “westers-georiënteerde” landen die geen ongewenste en ongebreidelde migratiestromen naar Nederland en integratieproblemen veroorzaken en onderdanen afkomstig uit “niet-westerse” of “niet-westers-georiënteerde” landen die wel ongewenste en ongebreidelde migratiestromen naar Nederland en wezenlijke integratieproblemen veroorzaken. Het doel van het inburgeringsexamen is dus niet enkel gelegen in het bevorderen van de integratie van onderdanen uit de B-landen, maar ook om ongewenste en ongebreidelde migratiestromen uit die landen tegen te gaan. Het inburgeringsexamen wordt in dat licht ook bewust gezien als selectiemechanisme. Tijdens de parlementaire behandeling van de wet heeft toenmalig minister Verdonk dit nog eens beaamd. Het inburgeringsvereiste was “niet primair gericht op beperking van de (gezins)migratie naar Nederland” maar dat was wel “een belangrijk effect dat redelijkerwijs te voorzien is en dat gelet op het belang van inburgering ook aanvaardbaar is”. Inperking van ongewenste migratiestromen kan naar het oordeel van de rechtbank niet als een legitiem doel met betrekking tot het gehanteerde onderscheid ten behoeve van een betere inburgering worden gezien.

Ook ten aanzien van de proportionaliteit overweegt de rechtbank dat verweerder niet heeft onderbouwd waaruit blijkt dat onderdanen van A-landen makkelijk in de Nederlandse samenleving integreren dan wel waaruit blijkt dat onderdanen van B-landen wezenlijke problemen bij het integreren ondervinden. Reeds daardoor kan niet worden gezegd dat het inburgeringsexamen een geschikt en noodzakelijk middel is om het doel, bevorderen van de integratie, te verwezenlijken. Aan de eis van proportionaliteit is dus ook niet voldaan.

Tot slot is ook niet gebleken dat er geen minder verstrekkende alternatieven zijn dan het gekozen onderscheid en middel om de integratie van onderdanen uit B-landen te bevorderen.

Gelet op wat hiervoor is overwogen, concludeert de rechtbank dat niet gebleken is van ‘very weighty reasons’ die het onderscheid op grond van nationaliteit kunnen dragen. Dit betekent dat deze beroepsgrond van eiseres eveneens slaagt....

Rb Amsterdam NL23.15395, 16.4.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:5396

Rb: geen bescherming LHBTI Zuid-Afrika

De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het tevergeefs inroepen van bescherming bij de politie niet leidt tot de conclusie dat de autoriteiten niet bereid of in staat zijn bescherming te bieden aan eiseres. Hierbij acht de rechtbank van belang dat het asielrelaas van eiseres geloofwaardig wordt geacht, waarbij dus geloofwaardig is dat zij meerdere jaren ernstig misbruikt, mishandeld en bedreigd is door haar neef. Daarnaast is geloofwaardig geacht dat eiseres hiervoor bescherming heeft gezocht bij de politie en dat de politie geen enkele inspanning heeft verricht om haar te helpen, maar eiseres zelfs belachelijk hebben gemaakt en bewijsmateriaal hebben vernietigd.

Als gevolg van het jarenlange misbruik en het secundair slachtofferschap bij de politie heeft eiseres psychische klachten, zoals blijkt uit haar persoonlijke brief. Ook dit is door de staatssecretaris niet betwist. Verder heeft de staatssecretaris ook niet betwist dat de neef van eiseres een machtig persoon is, en eiseres, gelet op corruptie in Zuid-Afrika en de houding van de politie tegenover LHBTI-personen, vreest dat deze neef de politie kan beïnvloeden. Daarbij komt dat uit de overgelegde stukken blijkt dat het voor LHBTI-personen in Zuid-Afrika lastig is om hun rechten te effectueren, aangezien er sprake is van structureel seksueel geweld en discriminatie tegen LHBTI-personen.

Rb Arnhem NL21.9745, 9.4.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:4919

Rb: mogelijk geloofsgroei vanwege lang tijdsverloop beslissing

De staatssecretaris had, gelet op de samenwerkingsplicht, de vreemdelingen aanvullend moeten horen voor het bestreden besluit. Er zat 3 tot 4 jaar tussen het nader gehoor en het bestreden besluit en dit grote tijdsverloop is toerekenbaar aan de staatssecretaris. In deze tijd kan veel gebeuren, vooral als het asielmotief bekering is. Het is niet ondenkbaar dat de vreemdelingen in deze 3 tot 4 jaar een geloofsgroei of geloofsverdieping hebben meegemaakt, waardoor zij nu meer en overtuigender kunnen verklaren over hun motieven voor en proces van bekering en/of zij nu nog meer geloofsactiviteiten- en kennis hebben en die persoonlijker kunnen maken. 

Verder hebben de vreemdelingen al eerder, in de zienswijze, gemeld dat zij enorm zijn gegroeid in hun geloofsontwikkeling door te stellen dat er ‘duizend gebeurtenissen’ zijn voorgevallen met betrekking tot geloofsgroei. Het argument van de staatssecretaris dat er geen aanleiding was om aanvullend te horen omdat de vreemdelingen onvoldoende concreet hadden gemaakt wat er in de tussentijd was veranderd volgt de rechtbank dus niet, zeker nu het gaat om eerste en geen opvolgende asielaanvragen. Het was aan de staatssecretaris om de gebreken in eerdere besluiten te herstellen door alsnog een deugdelijk gemotiveerde en zorgvuldig voorbereid besluiten te nemen. Ook diende de staatssecretaris rekening te houden met het tijdsverloop of andere relevante veranderingen om een ex nunc beoordeling te verrichten.

Beroep gegrond.
Rb Rotterdam, NL22.16598, NL22.16600 en NL22.16938, 18.12.23

RvS: IND moet zelf oordelen over eventuele vergoeding iMMO rapport bij hasa

De staatssecretaris klaagt in zijn enige grief terecht dat de rechtbank hem heeft veroordeeld tot vergoeding van de kosten van het iMMO-rapport tot een bedrag van € 3.675,00. De rechtbank heeft niet onderkend dat het gaat om door de vreemdeling in de aanvraagfase gemaakte kosten.

De staatssecretaris betoogt verder terecht dat het, in een geval als dit, aan hem is om een besluit te nemen op het verzoek om vergoeding van de kosten van het iMMO-rapport. Dit heeft de staatssecretaris niet gedaan. Hij moet dit daarom alsnog doen.

Het hoger beroep tegen Rb den Haag NL22.6117, 19.7.22 is gegrond.
RvS 202204820/1/V1, 10.4.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2024:1465

Rb: contra-expertise Zadeh over Afghaanse tazkera betrouwbaar

De Afghaanse vreemdelingen stellen minderjarig te zijn en hebben ter onderbouwing hun tazkera’s overlegd. De tazkera’s zijn door Bureau Documenten aangemerkt als ‘hoogstwaarschijnlijk niet echt’ en ‘hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd opgemaakt en afgegeven. De vreemdelingen hebben daarop een contra-expertise overgelegd van de heer Zadeh, die concludeert dat de tazkera’s echt zijn. Er moet van de juistheid van de inhoud van de contra-expertise worden uitgegaan. Dat er geen weerwoord van Bureau Documenten is komt voor de rekening van de staatssecretaris.  

In het rapport van Zadeh wordt niet alleen de deskundigheid en ervaring van hem beschreven. Ook wordt de methode in algemene zin en de werkwijze in dit onderzoek toegelicht, en ingegaan op de bevindingen van het onderzoek, met name het forensische onderzoek in vergelijking met de interviews met de vreemdeling, en de analyse daarvan. Voor zover de staatssecretaris heeft betoogd dat niet duidelijk is op welk vergelijkingsmateriaal Zadeh zijn conclusies heeft gebaseerd, geldt dat dit evenmin blijkt uit het onderzoeksrapport van Bureau Documenten. Zadeh heeft jarenlange ervaring met het onderzoeken van Afghaanse documenten. Het standpunt van de staatssecretaris, dat Zadeh volstaat met een opsomming van elementen die “lijken” overeen te komen, doet geen recht aan het onderzoek van Zadeh. Hij heeft immers ook details beoordeeld die zien op de wijze waarop de documenten zijn opgevraagd (namelijk via de oom van de vreemdeling in verband met het vroegtijdig overlijden van hun vader), de aangebrachte stempels vergeleken en onder meer een beschrijving gegeven van de vorm van de handtekeningen die doorgaans te zien zijn op tazkera’s. Ook de staatssecretaris zijn standpunt dat Zadeh is uitgegaan van de verklaringen van de vreemdeling wat betreft de vingerafdrukken betekent niet dat zijn conclusies onvoldoende inzichtelijk en concludent zijn. Evenmin is namelijk gebleken dat de staatssecretaris, dan wel Bureau Documenten, de vingerafdrukken van de vreemdeling heeft vergeleken met de vingerafdrukken op de tazkera’s.

Beroep gegrond. 
Rb Haarlem, NL24.3334 en NL24.3339, 11.4.24

Rb: procesbelang doorprocederen over LHBTI want evt gezinshereniging

In de Afdelingsuitspraken van 11 april 2019 en 3 september 2021 is overwogen dat de vreemdelingen procesbelang hebben bij de beoordeling van het ongeloofwaardigheidsoordeel van de geboortedatum dan wel de identiteit, omdat zij familie willen laten nareizen. Deze redenering is analoog van toepassing in deze zaak, aangezien ook hier het ongeloofwaardigheidsoordeel van een relevant element in de asielprocedure invloed kan hebben op een andere procedure. De vreemdeling heeft tijdens zijn gehoren al verklaard over zijn (mannelijke) partner, waarna hij het inwilligende besluit heeft kunnen aanvoeren dat het ongeloofwaardigheidsoordeel over zijn geaardheid gevolgen kan hebben voor de gezinshereniging. Dat de staatssecretaris in nareis- en gezinsherenigingsprocedures niet is gebonden aan het geloofwaardigheidsoordeel in de asielprocedure, maakt niet dat het ongeloofwaardigheids-oordeel in het geheel geen rol kan spelen in een dergelijke andere procedure. De vreemdeling heeft procesbelang.

De staatssecretaris heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de verklaringen over de geaardheid ongeloofwaardig zijn, omdat dit niet is onderbouwd. Hiermee heeft de staatssecretaris evident geen blijk gegeven van een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling, waarbij hij de verklaringen van de vreemdeling over de verschillende in de WI 2019/17 genoemde thema's die uitdrukkelijk in hun onderlinge samenhang en in licht van de overige verklaringen en het overgelegd bewijsmateriaal had moeten bezien.

Beroep gegrond.
Rb Groningen NL24.6890, 3.4.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:4663

Rb: niet naar Spanje, geen opvang gekregen na eerdere overdracht

De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris, gelet op de omstandigheden in dit specifieke geval en in onderlinge samenhang bezien, onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen aanleiding bestaat eisers asielaanvraag aan zich te trekken.

De rechtbank acht daarbij van belang dat eiser eerder als Dublinclaimant aan Spanje is overgedragen. Eiser heeft tijdens het gehoor uitgebreid verklaard over de inspanningen die hij heeft verricht om in Spanje opvang te krijgen. Niet betwist is dat eiser steeds de instructies, waaronder van de autoriteiten, die hij heeft gekregen over waar en wanneer hij zich moest melden voor het doen van een asielaanvraag, heeft opgevolgd en hij aangeeft dat hij zich ook steeds bij die instanties heeft gemeld om een asielaanvraag in te dienen, maar dat hij desondanks geen opvang heeft gekregen en op straat is beland, alwaar hij een maand heeft verbleven. Vervolgens is aan eiser verteld dat de mogelijkheid om asiel aan te vragen in Spanje na 13 september 2023, gelet op het verloop van de termijn van zes maanden na 13 maart 2023 – hetgeen overigens de datum is waarop het eerste claimakkoord door Spanje is geaccepteerd – niet meer mogelijk was en dat hij terug moest naar Nederland. De enkele stelling dat eiser geen asiel heeft aangevraagd en daarom niet uit persoonlijke wetenschap kan spreken over het niveau van de opvang, miskent dat dat eiser heeft verklaard dat hij steeds heeft geprobeerd asiel aan te vragen, maar dat hem daartoe, ondanks herhaalde de gelegenheid niet is geboden. De staatssecretaris heeft het geheel van deze persoonlijke ervaringen van eiser onvoldoende kenbaar betrokken in het bestreden besluit, temeer nu eiser eerder als Dublinterugkeerder is overgedragen zodat hij in die zin wél uit ervaring verklaart.

Het beroep is gegrond.
Rb Groningen NL24.8354, 9.4.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:4989

Rb: onderzoek Grieks asieldossier nodig ikv samenwerkingsplicht

In beginsel moet eiseres zelf onderbouwen waarom zij in Somalië te vrezen heeft voor vervolging of een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. Op de staatssecretaris rust echter een samenwerkings- en onderzoeksplicht. Eerder heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats geoordeeld dat een eerder asielverzoek in een andere lidstaat een relevant element kan zijn voor de beoordeling van een asielaanvraag. Het ontbreken van stukken uit de Griekse asielprocedure moet de staatssecretaris aanleiding geven om in het kader van de samenwerkingsplicht actief met de verzoeker samen te werken om alle elementen te verzamelen die het verzoek kunnen onderbouwen (door bijvoorbeeld vragen te stellen over het Griekse asieldossier of de vreemdeling ertoe te bewegen de stukken uit die procedure te overleggen) en zo nodig het Griekse asieldossier op te vragen bij de Griekse autoriteiten. Doet de staatssecretaris dat niet, dan voldoet hij niet aan zijn deel van de samenwerkingsplicht.

Rb Arnhem NL23.35007, 10.4.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:5045

Rb: bij evt Dublinoverdracht moet NL belang gezinsleden in procedure in NL meewegen

De rechtbank overweegt allereerst dat, als sprake is van een terugnamesituatie, een vreemdeling in beginsel in de tweede lidstaat geen beroep kan doen op artikel 10 (gezamenlijke behandeling asielverzoeken gezinsleden). Op deze hoofdregel bestaat volgens het Hof en de Afdeling echter een uitzondering, namelijk als een vreemdeling zijn in de ene lidstaat ingediende asielverzoek (impliciet) intrekt, terwijl daar de procedure tot het vaststellen van de verantwoordelijke lidstaat nog niet is afgerond.

Van belang is in dit verband dat het Hof overweegt dat niet kan worden uitgesloten dat door de eerste lidstaad (Duitsland) een overdracht naar de tweede lidstaat (hier Nederland) moet worden overwogen.

Als eiser in de onderhavige procedure geen beroep zou kunnen doen op artikel 10 van de Dublinverordening, zou dat ertoe leiden dat hij na overdracht aan de Duitse autoriteiten feitelijk geen beroep kan doen op dat verantwoordelijkheidscriterium vanwege tijdsverloop. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de slotsom dat eiser een beroep toekomt op het verantwoordelijkheidscriterium van artikel 10 van de Dublinverordening.

Rb Groningen NL24.9698, 11.4.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:5184

Voorkom strafbaarstelling hulp bij illegaal verblijf

Er hangt ons een schrikbeeld boven het hoofd. Het lijkt erop dat we met ons werk als hulpverleners voor ongedocumenteerde mensen een gevangenisstraf riskeren van minstens drie jaar. Dat hangt samen met de Europese Facilitators Directive (Dienstverlenersrichtlijn). Die regelt dat hulp bij illegale binnenkomst, doortocht en verblijf bestraft moet worden. In elk geval als dit verleend wordt voor geld, of als er mensen in gevaar gebracht worden. 'Instignatie' moet ook bestraft worden.

Maar als het organiseren van onderdak, voedsel en geld strafbaar wordt, dreigt het uiteraard te verdwijnen. En solidaire burgers en instanties die dapper door blijven gaan, moeten ondergronds. Dus zijn ze ook niet goed vindbaar meer voor degene die de hulp hard nodig heeft. Er is meer risico op misbruik en dus méér in plaats van minder criminele betrokkenheid bij deze kwetsbare groep mensen.

Twintig maatschappelijke organisaties, betrokken bij de hulp aan mensen zonder verblijfsvergunning, maken zich grote zorgen over deze richtlijn. Wat gaat er gebeuren met al die honderden mensen die we nu ondersteunen in het vinden van uitwegen uit de illegaliteit?

Lees onze oproep aan de Eerste Kamer hier.

Pagina's