De vreemdeling heeft een opvolgende aanvraag ingediend. De staatssecretaris stelt dat er geen sprake is van nova. De vreemdeling heeft een origineel document ter bevestiging van zijn lidmaatschap van de Koerdische politieke partij HDP overgelegd. De staatssecretaris stelt dat de vreemdeling het document eerder had kunnen en moeten overleggen, omdat hij het al 2,5 jaar in zijn bezit heeft.
De rechtbank oordeelt dat in de nationale procedure geen verwijtbaarheidstoets is opgenomen en niet aan de vreemdeling mag worden tegengeworpen. De rechtbank oordeelt dat de verklaringen die vreemdeling geeft voor hetgeen hem wordt tegengeworpen met betrekking tot het document van HDP niet op voorhand onaannemelijk zijn. Ook in relatie tot de kennisvragen die hem over de HDP zijn gesteld is het niet op voorhand onaannemelijk dat hij daadwerkelijk lid is van de HDP. Voor zover de staatssecretaris daarvan op grond van de verklaringen niet al overtuigd is, dient hij het lidmaatschapsdocument op authenticiteit te onderzoeken. Indien dan komt vast te staan dat eiser echt lid is van de HDP, valt niet uit te sluiten dat dit in relatie tot de huidige situatie in Turkije een nieuw element is dat kan leiden tot een andere uitkomst dan het besluit op eerste asielaanvraag. Immers, uit de informatie komt naar voren dat de situatie voor Koerden in het algemeen en voor politieke opposanten van het huidige regime in het bijzonder (aanzienlijk) is verslechterd. De vreemdeling heeft deze stelling in beroep nog nader onderbouwd met de door hem zo genoemde "expertmails" en de bijlagen daarbij, waaruit onder meer naar voren komt dat het feit dat een Koerdische asielzoeker in het buitenland heeft verbleven en daar asiel heeft aangevraagd een (extra) risicofactor bij terugkeer naar Turkije kan zijn. Als komt vast te staan dat hij niet alleen Koerd is, maar ook lid van de HDP dient de staatssecretaris alle ingeroepen informatie over de situatie van Turkije nader te beoordelen in het licht van de vraag of er bij de opvolgende aanvraag nieuwe elementen of bevindingen zijn aangevoerd en zo ja, of die voldoende zijn voor het verlenen van een verblijfsvergunning. Beroep gegrond.
Rb Haarlem, NL17.2819 en NL17.2820, 3.7.17