Rb: motiveren waarom Surinaamse moeder geen verblijfsrecht bij kind krijgt

Eiseres heeft vanaf 2019 een verblijfsvergunning bij haar toenmalige partner gehad. Haar kind heeft vanaf toen samen met eiseres in Nederland verbleven. Het kind heeft sinds 2023 een zelfstandig verblijfsrecht in Nederland gekregen. 

De afwijzing van de aanvraag van eiseres heeft tot gevolg dat ook haar kind eiseres naar Suriname zal moeten volgen of de keuze zal moeten maken zonder eiseres in Nederland te blijven. De rechtbank is van oordeel dat daarmee het aan referente toegekende zelfstandige verblijfsrecht wordt aangetast en illusoir wordt gemaakt. Verweerder had, naar het oordeel van de rechtbank, diepgaander de belangen van het kind dienen te onderzoeken en aan die belangen ook kenbaar een zwaarder gewicht toe moeten kennen dan nu uit de motivering van het bestreden besluit naar voren komt. Hoewel niet onaannemelijk is dat het kind ook in Suriname  het gezinsleven met haar moeder weer zou kunnen uitoefenen, kan in het licht van 3IVRK en en 24 Handvest en de vergunning voortgezet verblijf niet op deze wijze worden omgegaan met het individueel belang van referente. Dat is onzorgvuldig en niet in overeenstemming met het vertrouwen dat het kind mag ontlenen aan het haar verleende voortgezet zelfstandig verblijfrecht.

Het beroep is gegrond.
Rb den Haag NL25.15111, NL25.15112 en NL25.2630, 11.8.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:17056