Op 22 februari 2024 heeft verzoekster een aanvraag ingediend voor de vernieuwing van haar verblijfsdocument EU/EER. Op 14 november 2024 heeft verweerder een voornemen uitgebracht waarin is vermeld dat verzoekster niet langer voldeed aan de voorwaarden van haar verblijfsrecht vanaf het moment dat haar dochter meerderjarig was geworden op 23 augustus 2019. Verweerder de vernieuwingsaanvraag voor een verblijfsdocument afgewezen en een terugkeerbesluit opgelegd met een vertrektermijn van vier weken. Verzoekster mocht het bezwaar hiertegen in Nederland afwachten. In het bestreden besluit op bezwaar van 22 juli 2025 is verweerder hierbij gebleven. De uitspraak op het beroep hiertegen mag verzoekster niet in Nederland afwachten. De uitspraak op het tijdig aangevraagde verzoek om een voorlopige voorziening mag zij wel in Nederland afwachten. Omdat verzoekster hiermee geen (procedureel) rechtmatig verblijf heeft in Nederland, heeft de Sociale Verzekeringsbank (SVB) haar uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) opgeschort vanaf 8 augustus 2025.
Verzoekster heeft een vovo ingediend met als doel om procedureel rechtmatig verblijf te krijgen zodat ze weer recht krijgt op haar Anw-uitkering. Zij heeft aangevoerd dat zij op korte termijn in een financiële noodsituatie terecht zal komen nu haar Anw-uitkering is stopgezet.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze voorlopige voorzieningen- procedure zich niet leent voor een beoordeling van de kans van slagen van het beroep. Daarvoor acht zij de hoofdzaak inhoudelijk te complex en omvangrijk.
De voorzieningenrechter zal daarom een belangenafweging maken tussen de belangen van verzoekster bij toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening en de belangen van verweerder bij afwijzing van dat verzoek. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze belangenafweging in het voordeel van verzoekster dient uit te vallen.
Rb Rotterdam NL25.36368, 24.11.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:22336