Nieuws

IB 2025/39: afweging Chavez

De voorwaarden over zorgtaken en de afhankelijkheidsverhouding mogen niet langer als zelfstandige, cumulatieve vereisten worden toegepast. Dit betekent dat een aanvraag om een Chavezverblijfsrecht niet meer mag worden afgewezen enkel en alleen op grond van dat sprake is van marginale zorgtaken. Dus in het vervolg heeft een vreemdeling Chavez-verblijfsrecht op grond van artikel 8 onder e, Vw als hij:

  1. zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk heeft gemaakt met een geldig paspoort of geldige identiteitskaart, of met andere bewijsmiddelen als hij geen geldig paspoort of geldige identiteitskaart kan overleggen;
  2. een minderjarig, Nederlands kind heeft; én
  3. er een zodanige afhankelijkheid tussen hem en het kind bestaat dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de derdelands ouder een verblijfsrecht wordt geweigerd.

De oude voorwaarde 3 (aannemelijk maken zorg- en opvoedingstaken) blijft onderdeel van de beoordeling maar kan niet langer fungeren als een zelfstandige afwijzingsgrond. Dit betekent dat je in het vervolg de zorg- en opvoedingstaken betrekt bij de beoordeling van de afhankelijkheidsverhouding tussen de verzorgende ouder en het kind. Je toetst de zorg- en opvoedingstaken nog steeds conform de handvatten uit het IB 2023/31. Het uitoefenen van daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken betrek je dan in het voordeel van de vreemdeling terwijl je marginale zorg- en opvoedingstaken in het nadeel van de vreemdeling betrekt.

https://puc.overheid.nl/ind/doc/PUC_1381856_1/1/, 28.8.25
Verwijst naar: RvS 202305855/1/V1, 22.7.25

Rb: nieuw gehoor nodig Syrische dienstplichtige na machtsovername

De rechtbank stelt voorop dat de vervulling van eisers militaire dienstplicht bij de veiligheidsdienst uiteraard dateert van voor het bestreden besluit. Na de machtswisseling in Syrië, die dateert van na het bestreden besluit, is dit aspect van de zaak mogelijk relevant geworden, ook omdat eiser stelt dat zijn zoon eind juni 2025 is meegenomen en ondervraagd in verband met deze werkzaamheden. …

De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat de gestelde risico’s die eiser bij terugkeer naar Syrië loopt in verband met de vervulling van zijn militaire dienstplicht bij de veiligheidsdienst en vanwege de werkzaamheden van zijn familieleden onder Assad niet betrokken moeten worden bij de beoordeling van het beroep. Het is niet op voorhand duidelijk of deze gestelde risico’s, waarover eiser nog niet is gehoord en waarover op dit moment (dus) nog weinig bekend is, moeten leiden tot een andere beslissing op eisers asielaanvraag. Het ligt daarom in de rede dat verweerder eiser aanvullend hoort over deze aspecten en daarover vervolgens een aanvullend besluit neemt.

Rb Rotterdam NL23.40410, 13.8.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:15446

Rb: vrouwen lopen altijd gevaar in Afghanistan; en mogelijk risico bij gedwongen terugkeer

Uit de uitspraak AH en FN tegen Oostenrijk van het Hof volgt dat de maatregelen tegen vrouwen op zichzelf staand kunnen worden aangenomen als daad van vervolging omdat deze door hun cumulatieve effect, afbreuk doen aan de eerbiediging van de menselijke waardigheid zoals gewaarborgd door artikel 1 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank volgt het standpunt van eiseres ter zitting dat uit de uitspraak AH en FN tegen Oostenrijk van het Hof niet volgt dat er onderscheid gemaakt wordt tussen vrouwen die geen discriminatie ontvangen. ... Evenzo wijst de UNHCR op het bestaan van een vermoeden van erkenning van de vluchtelingenstatus ten aanzien van Afghaanse vrouwen en meisjes, gelet op de daden van vervolging die de Taliban uitsluitend op grond van hun geslacht jegens hen hebben gepleegd.

In die omstandigheden kunnen de bevoegde nationale autoriteiten met betrekking tot verzoeken om internationale bescherming die worden ingediend door vrouwelijke onderdanen van Afghanistan oordelen dat het momenteel niet nodig is om bij het individuele onderzoek naar de situatie van een vrouw die om internationale bescherming verzoekt vast te stellen dat zij een reëel en specifiek risico zou lopen aan daden van vervolging te worden onderworpen indien zij naar haar land van herkomst zou worden teruggestuurd, wanneer de gegevens betreffende haar individuele status, zoals haar nationaliteit en haar geslacht, vaststaan….

De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zonder dit arrest bij de beoordeling te betrekken, niet tot het oordeel heeft kunnen komen dat eiseres geen gegronde vrees heeft voor vervolging in Afghanistan. Deze beroepsgrond slaagt.

De rechtbank stelt bovendien vast dat de conclusie van de Afdeling dat uit informatie uit openbare bronnen niet volgt dat vreemdelingen die in een westers land hebben verbleven, bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade lopen als zij vrijwillig terugkeren naar Afghanistan, niet ziet op gedwongen terugkeer. Uit landeninformatie volgt dat sinds de machtsovername van de Taliban geen gedwongen terugkeer heeft plaatsgevonden vanuit Europa. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zonder nadere motivering of onderzoek niet tot het oordeel heeft kunnen komen dat eiseres geen reëel risico loopt op ernstige schade.

De conclusie is dat verweerder zonder nadere motivering of onderzoek niet tot het oordeel heeft kunnen komen dat eiseres geen reëel risico loopt op ernstige schade. Deze beroepsgrond slaagt.

Rb Haarlem NL24.37852 en NL24.37853, 14.8.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:15385

IB 2025/38: Horen begeleide kinderen (12-15 jaar)

De Afdeling heeft op 20 augustus 2025 drie uitspraken gedaan waarin geoordeeld is dat minderjarige begeleide kinderen tussen de 12 en 15 jaar die zelf geen asielmotieven hebben in de gelegenheid moeten worden gesteld om gehoord te worden. Dit hoeft geen persoonlijk gehoor te zijn maar kan ook schriftelijk. Als zij dat wensen maar geen gehoor aan wordt gegeven, zal gemotiveerd moeten worden waarom hiervan is afgezien. In de aanmeld- en dublingehoren moet vanaf nu een vraag worden toegevoegd ingeval de vreemdeling namens zijn minderjarige kinderen een asielaanvraag heeft gedaan. Het IB geeft verder weer hoe de vraagstelling geformuleerd zal worden. De verdere gevolgen van de uitspraken worden nog bestudeerd.

https://puc.overheid.nl/ind/doc/PUC_1381692_1/1/, 27.8.25

Uitspraken:

Rb: iMMO-rapport in hasa moet inhoudelijk weersproken worden

De rechtbank oordeelt dat in het iMMO-rapport op zorgvuldige en begrijpelijke wijze is gesteld dat de lichamelijke/psychische problematiek van de vreemdeling tijdens de gehoren zeer waarschijnlijk interfereerde met het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren over zijn asielrelaas. De minister moet dan ook het iMMO-rapport bij zijn beoordeling betrekken en de resultaten van het iMMO-rapport beoordelen in samenhang met de andere elementen van de aanvraag.

De rechtbank overweegt dat ook de tweede conclusie van het iMMO-rapport, namelijk dat de medische problematiek van eiser (de lichamelijke en psychische problematiek) gezamenlijk wordt beoordeeld als zeer consistent voor het gestelde ondergane geweld, ook door de minister moet worden meegenomen in de beoordeling van het asielrelaas. Als de minister geen medisch deskundige inschakelt, en de conclusie in het iMMO-rapport aldus niet bestrijdt, maar het asielrelaas toch ongeloofwaardig acht, zal hij nader moeten motiveren waarom dit volgens hem het geval is. Dit kan hij bijvoorbeeld doen door er deugdelijk gemotiveerd op te wijzen dat de verklaringen in het asielrelaas niet stroken met informatie uit algemene bronnen.

De minister zal het hele asielrelaas, in het licht van de conclusie van het iMMO, opnieuw moeten bekijken.
Rb Utrecht NL24.44695, 20.2.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:15349

RvS: kritiek op schouw door AVIM, niet uitgaan van italiaanse leeftijd

De Afdeling komt tot de conclusie dat in het algemeen de leeftijdsschouw zorgvuldig is en het beleid op een zorgvuldige wijze is vormgegeven en redelijk is. De leeftijdsschouw is een bruikbaar middel voor de vaststelling of er twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd van een vreemdeling. De Afdeling benadrukt daarbij dat, om tot een zorgvuldige schouw te komen in een individuele zaak, het van belang is dat de verslaglegging zorgvuldig gebeurt en dat alle observaties, vanaf de ontmoeting tot de afsluiting, in het verslag staan beschreven. Ook moeten de conclusies van de schouw in de verslaglegging worden verbonden aan de observaties tijdens het gehoor, bestaande uit de uiterlijke kenmerken, verklaringen en gedragingen van een vreemdeling. Alleen dan is een leeftijdsschouw voldoende zorgvuldig, inzichtelijk en concludent….

De Afdeling is van oordeel dat de schouw van de AVIM in deze zaak niet inzichtelijk en concludent is. In het proces-verbaal ontbreekt een verbinding tussen de observaties en de bevindingen en de conclusies die de AVIM daaruit trekt. De schouwers leggen in het proces-verbaal niet uit waarom de lichamelijke kenmerken en het gedrag van betrokkene typerend zijn voor een meerderjarige en waarom juist niet voor een minderjarige. Ook relateren de schouwers hun observaties niet aan hun tijdens de schouwopleiding opgedane kennis en inzichten over minder- en meerderjarigheid. Bovendien blijkt uit het proces-verbaal dat de schouwers zich vooral op het uiterlijk hebben gebaseerd en minder op het gedrag van betrokkene. De Afdeling kan uit het verslag niet opmaken hoe de gedragingen en verklaringen hebben bijgedragen aan de conclusie dat twijfel bestaat over de leeftijd die betrokkene heeft opgegeven.

Gelet op het voorgaande mocht de minister de leeftijdsschouw van de AVIM niet betrekken bij haar standpunt dat twijfel bestaat over de leeftijd die betrokkene heeft opgegeven. …

De minister heeft nader onderzoek verricht door navraag te doen bij de Italiaanse autoriteiten. Zoals onder 1 weergegeven, is de minister naar aanleiding van dat nader onderzoek uitgegaan van 25 februari 2002 als geboortedatum van betrokkene, omdat hij met die geboortedatum in Italië staat geregistreerd. De minister heeft echter niet inzichtelijk gemaakt welk gewicht zij aan de leeftijdsregistratie in Italië heeft toegekend en waarom zij daar gewicht aan heeft toegekend. Ook heeft zij niet toegelicht waarop de Italiaanse autoriteiten de leeftijdsregistratie hebben gebaseerd. Betrokkene heeft in het nader gehoor verklaard dat hij in Italië niet als minderjarige geregistreerd wilde staan, omdat hij dan in een gesloten kamp zou worden geplaatst. De minister voert in dit verband slechts aan dat zij er gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel van mag uitgaan dat de registratie in Italië zorgvuldig heeft plaatsgevonden en dat de verklaring van betrokkene onvoldoende is om niet van die registratie uit te gaan. De grieven slagen niet.

Het hoger beroep tegen Rb den Haag NL23.12478, 21.6.23 is ongegrond.
RvS 202304073/1/V1. 20.8.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2025:3991

Vgl ook RvS 202404551/1/V1, 20.8.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2025:3801

Rb: terecht controle in huis nav verklikking

Van de bevoegdheid tot staandehouding mag gebruik worden gemaakt wanneer, naar objectieve maatstaven, sprake is van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf, dat in elk geval berust op ten minste één van de: (i) feiten of omstandigheden van de situatie, (ii) aanwijzingen over de betrokken persoon, of (iii) ervaring- of omgevingsgegevens van de politie, Koninklijke Marchaussee of andere overheidsinstanties.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in dit geval aan die maatstaf voldaan. Uit het proces-verbaal volgt dat op 5 augustus 2025 informatie is ontvangen over eisers mogelijke verblijf bij zijn (ex-)partner en kinderen, met de aanwijzing dat hij beschikte over een auto en motor op naam van zijn broer. Op 7 augustus 2025 is ter plaatse geverifieerd dat de betreffende auto achter de woning stond. Uit het proces-verbaal blijkt op de dag van de staandehouding dat de buurvrouw eerder een man met een baard (begin dertig) met kinderen in de tuin heeft gezien, het merk van de auto heeft bevestigd en de auto heeft aangewezen. In onderlinge samenhang bezien leveren deze, in het dossier kenbaar vastgelegde, gegevens een redelijk vermoeden van verblijf van eiser op het adres van zijn (ex)partner op, terwijl bekend is dat hij zonder verblijfstitel in Nederland verblijft, zodat de staandehouding is geschied op de juiste grondslag.

Rb Middelburg NL25.36757, 15.8.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:15203

Rb: man met psychiatrische problemen kan overgedragen worden aan Ethiopie

Uit het BMA-advies volgt dat eiser is gediagnosticeerd met schizofrenie. Hij verblijft in een maatschappelijke opvang waar toezicht is op consequente medicatie-inname, adequate zelfzorg en het behoud van een hygiënisch leefmilieu. Deze zorg zal blijvend noodzakelijk zijn. Er is sprake van een ernstig psychiatrisch ziektebeeld waarvoor in het verleden een klinische opname met een bopz-maatregel nodig is geweest. Indien de medicamenteuze behandeling en de maatschappelijke begeleiding niet gecontinueerd worden, wordt er op korte termijn een ernstig verlies van de zelfredzaamheid verwacht. De zelfzorg zal naar verwachting dermate verslechteren dat er sprake zal zijn van maatschappelijke teloorgang binnen de indicatieve termijn, waarvoor dan opnieuw een gedwongen opname nodig zal zijn. Bij het uitblijven van de genoemde behandelingen voor de schizofrenie verwacht de BMA-arts een medische noodsituatie binnen een indicatieve termijn van 3 tot 6 maanden. In het advies staat ook dat, gelet op de mate zelfredzaamheid en de noodzaak voor 24-uursbegeleiding en toezicht en de kans op gedragsproblemen bij oplopende spanningen in het verleden, een fysieke overdracht aan een psychiater in het land van herkomst gewenst is. Deze kan de gezondheidstoestand bij aankomst beoordelen en hier indien nodig naar handelen. De BMA-arts concludeert dat de noodzakelijke behandeling aanwezig is. De beschermende woonvorm waar eiser momenteel verblijft ia in Ethiopië niet aanwezig. Wel is er thuiszorg aanwezig door een psychiatrisch verpleegkundige. De minister heeft eisers aanvraag met beroep op het BMA-advies afgewezen….

De rechtbank stelt voorop dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat de vergewisplicht van de minister niet zo ver strekt dat reeds bij het nemen van het bestreden besluit de fysieke overdracht geheel geregeld en gegarandeerd dient te zijn. De minister hoeft daarom ten tijde van het besluit niet te informeren naar de feitelijke uitvoerbaarheid van de fysieke overdracht of hierin inzicht te geven aan eiser. Ter zitting heeft de gemachtigde van de minister evenwel toegezegd dat eiser niet zal worden uitgezet als niet aan de reisvoorwaarden is voldaan. Uit het BMA-advies volgt verder de reisvoorwaarde van fysieke overdracht aan een psychiater in het land van herkomst. Hierbij is door het BMA een voorbeeld genoemd van een instelling die de fysieke overdracht kan bewerkstelligen. De minister heeft op zitting terecht aangevoerd dat de fysieke overdracht bedoeld is om de weerslag van de reis op te vangen en los moet worden gezien van het criterium van een medische noodsituatie. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn standpunt dat in het kader van de reisvoorwaarde eveneens moet worden beoordeeld of medische behandeling beschikbaar is.

Beroep ongegrond.
Rb Groningen AWB 25-8171, 1.8.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:14328

Rb: ingangsdatum verblijf bij NLs kind relevant voor 8EVRM-afweging na volwassenwording kind

De rechtbank overweegt dat uit de uitspraak van de Afdeling van 26 juni 2024 volgt dat de minister verplicht is om vast te stellen wat de ingangsdatum van het afgeleid verblijfsrecht van eiseres is. De minister heeft dit in het bestreden besluit niet gedaan, terwijl de minister hiertoe op grond van voornoemde uitspraak van de Afdeling wel is gehouden. … De rechtbank is van oordeel dat de minister gehouden is om alsnog de ingangsdatum van het verblijfsrecht van eiseres vast te stellen. De minister zal dit in een nieuw besluit moeten beoordelen en motiveren. De beroepsgrond slaagt….

De rechtbank constateert dat tussen partijen niet in geschil is dat het jongvolwassenenbeleid op de docter van toepassing is. …. De rechtbank overweegt dat de duur van het verblijfsrecht van eiseres een element is dat moet worden meegewogen in de belangenafweging van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank heeft hiervoor reeds overwogen dat de minister de ingangsdatum van het afgeleid verblijfsrecht van eiseres moet vaststellen in een nieuw besluit. In het nieuwe besluit moet de minister dit ook betrekken in de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM. De beroepsgrond slaagt.

Het beroep is gegrond.
Rb Utrecht NL24.36445, 23.7.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:14908

Rb: belang NLs kind meewegen bij asielaanvraag vader

Eiser stelt heeft op 29 oktober 2023 in Nederland een asielaanvraag ingediend. …. Daarin voert eiser aan dat terugkeer naar Guinee in strijd is met artikel 8 van het EVRM, nu hij in Nederland gezinsleven uitoefent met zijn Nederlandse partner en hun in Nederland geboren zoon….

Verweerder stelt zich op het standpunt dat het gezinsleven in Guinee kan worden uitgeoefend. Daartoe verwijst hij naar de mogelijkheid dat de zoon van eiser de Guinese nationaliteit kan verkrijgen en dat zijn partner, die de Nederlandse nationaliteit bezit, zich zou kunnen voegen bij het gezin en binnen drie jaar de Guinese nationaliteit kan verkrijgen. De rechtbank overweegt dat verweerder niet kenbaar heeft beoordeeld wat de gevolgen zijn van een eventuele verkrijging van de Guinese nationaliteit voor het kind, zoals het verlies van zijn Nederlandse nationaliteit en de daarmee samenhangende Unierechten. Evenmin is kenbaar overwogen wat de gevolgen zijn voor het recht van het kind om gezinsleven met beide ouders binnen de Europese Unie uit te oefenen. … Daarmee heeft verweerder het belang van het kind onvoldoende meegewogen in zijn beoordeling, terwijl dit een essentieel onderdeel vormt van de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM. …

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet alle relevante feiten en omstandigheden heeft betrokken bij zijn belangenafweging.

Het beroep is gegrond.
Rb Middelburg NL25.15774, 8.8.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:14961

Pagina's