Nieuws

Rb: vovo behoud opvang in bezwaarfase medische behandeling ondanks te late documenten

De combinatie van een verhoogde bloeddruk die met twee bloeddrukverlagende middelen behandeld wordt in combinatie met een afwijkend ECG houdt volgens BMA vooralsnog in dat een levensbedreigende cardiovasculaire complicatie (infarct, ritmestoornis) niet uitgesloten kan worden. Bij het uitblijven van de behandeling hiervoor wordt een medische noodsituatie verwacht binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden omdat de cardiale situatie zodanig is dat levensbedreigende complicaties kunnen ontstaan als behandeling uitblijft. De behandelmogelijkheden in Sierra Leone zijn ongewis. Daarom is uitstel van vertrek verleend van 1 november 2023 tot 1 november 2024.

De minister heeft in afwachting van een beslissing op de aanvraag ‘medische behandeling’ voorlopig uitstel van vertrek verleend van 17 december 2024 tot 17 mei 2025. Deze aanvraag is buitenbehandeling gesteld vanwege gebrek aan medische informatie.

Het COa heeft aangegeven dat de RVA-verstrekkingen zullen worden beëindigd. De voorzieningenrechter stelt vervolgens vast, dat niet in geschil is dat verzoeker kampt met ernstige medische problematiek. De medische belangen van verzoeker om de behandeling van het bezwaarschrift in Nederland te mogen afwachten wegen zwaarder dan de belangen van de minister om verzoeker niet toe te staan het bezwaar in Nederland te mogen afwachten.

De voorzieningenrechter treft de voorlopige voorziening dat verzoeker de behandeling van het bezwaarschrift tot vier weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar in Nederland mag afwachten. Dat betekent dat de opvangvoorzieningen tot die tijd niet mogen worden beëindigd.

Rb Groningen NL25.12361, 15.4.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:6333

Rb: vrijlating want geen actuele non-refoulementscheck en beoordeling detentiegeschiktheid

In het geval van eiser is het refoulementrisico nimmer beoordeeld en zal verweerder dit bij de verdere tenuitvoerlegging van de maatregel en de feitelijke uitzetting niet uit eigen beweging alsnog nagaan door bijvoorbeeld hierover te horen en de verklaringen, anders dan in een vertrekgesprek, ook kenbaar te beoordelen. Omdat niet is voorzien in een regeling waarbij verweerder wordt verplicht om -uit eigen beweging- voorafgaand aan de feitelijke verwijdering na te gaan of hij bevoegd is om het terugkeerbesluit te effectueren, dan wel dat de verwijdering moet worden uitgesteld, komt de rechtbank tot het oordeel dat de terugkeerbesluiten die jegens eiser zijn genomen weliswaar rechtsgeldig terugkeerbesluiten zijn, maar dat deze terugkeerbesluiten niet kunnen dienen als grondslag voor de inbewaringstelling.

Een zelfstandige grond om de bewaring van aanvang af onrechtmatig is te achten houdt verband met de zorgplicht die verweerder jegens eiser heeft als verweerder eiser in bewaring wil stellen. Verweerder had alvorens eiser in bewaring te stellen een arts moeten raadplegen om te bezien of eiser detentiegeschikt is.

Verweerder heeft bovendien onvoldoende zorgvuldig onderzocht of volstaan had moeten worden met een lichter middel en heeft onvoldoende deugdelijk gemotiveerd waarom de maatregel niet onevenredig is geacht.

Verweerder heeft tot slot gedurende de tenuitvoerlegging van de maatregel ten onrechte niet alsnog beoordeeld of had moeten worden volstaan met een lichter middel en verweerder heeft zonder het laten verrichten van een forensisch onderzoek naar de detentiegeschiktheid eiser niet in de OBS kunnen plaatsen om op die wijze de maatregel te kunnen laten voortduren.

Beroep gegrond en opheffing van de bewaring.
Rb Roermond NL25.15025, 14.4.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:6104

Rb: vovo toegewezen in afwachting beroep toegang nierdialyse Nigeria

Verzoeker heeft heeft een nieuwe aanvraag gedaan om toepassing te geven aan artikel 64 van de Vw. Uit het BMA-advies blijkt dat verzoekster, na een niertransplantatie, een langzaam afnemende functie van het transplantaat heeft. De verwachting is dat zij op enig moment weer over zal moeten gaan op nierfunctie vervangende therapie (dialyse). In december 2023 is sprake geweest van een periode met ernstige ziekteverschijnselen, waarvoor tijdelijk opname op een afdeling intensive care noodzakelijk was. Er was sprake van diverse ontstekingen en verdergaande ontregeling van de bloedsuikerhuishouding, waarvoor insulinebehandeling noodzakelijk was. Die behandeling is, overigens op initiatief van betrokkene, weer beëindigd. Tijdens de opname heeft betrokkene ook een trombose ontwikkeld van een van de armaders. (…) Uitblijven van behandeling zal naar verwachting leiden tot verdere achteruitgang van de functie van het transplantaat met onvoldoende afvoer van afvalstoffen, waarschijnlijk nog versterkt door een algemeen ziektebeeld als gevolg van afstoting van het transplantaat. Overlijden als gevolg van progressief orgaanfalen of een ritmestoornis is dan op termijn van dagen tot weken te verwachten. Bij uitblijven van de genoemde behandeling verwacht de arts een medische noodsituatie binnen deze termijn, omdat er complicaties zullen ontstaan die op termijn van dagen tot weken tot overlijden zullen leiden. (…) Uitgaande van de juistheid van de beschikbare informatie met betrekking tot de therapiemogelijkheden in het land van herkomst/land van eventuele verwijdering, concludeert de arts dat de behandeling aanwezig is….

De voorzieningenrechter stelt vast dat niet in geschil is dat verzoekster kampt met ernstige medische problematiek. Gelet op de omvang van de medische problematiek van verzoekster ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de gevraagde voorziening te treffen. De medische belangen van verzoekster om de behandeling van het beroep in Nederland te mogen afwachten wegen zwaarder dan het belang van de minister om uitvoering te geven aan de terugkeer van verzoekster.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat verzoekster de behandeling van het beroep in Nederland mag afwachten.
Rb Groningen NL25.17226, 22.4.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:6741

CRPD: uitzetting Libanees met psychische problemen schendt het Gehandicaptenverdrag

The author, N.I., who suffers from post-traumatic stress disorder, paranoid schizophrenia, and other serious mental health conditions, argued that his deportation to Lebanon would violate articles 10 and 15 of the Convention on the Rights of Persons with Disabilities (CRPD). His medical documentation indicated a life-threatening risk of suicide or extended suicide if removed, exacerbated by the trauma linked to past conflict experiences in Lebanon. He also asserted that Lebanon lacks adequate, accessible, and rights-compliant mental health care and that he has no viable support network there.

Swedish authorities rejected his asylum claims and subsequent requests for re-examination, concluding that appropriate mental healthcare was available in Lebanon, and that his return would not breach Sweden’s obligations under Article 3 EHRM.

The Committee found the communication admissible and held that articles 10 and 15 of the CRPD encompass the principle of non-refoulement where a real risk of irreparable harm is established. It concluded that Sweden failed to adequately assess the author’s individual situation, particularly the real and imminent risk to his life and health, and the actual accessibility of treatment in Lebanon. In the absence of a proper individualised risk assessment, the deportation order constituted a violation of the author’s rights under articles 10 and 15. The Committee recommended that Sweden provide N.I. with an effective remedy, including a review of his case, compensation for legal costs, and non-repetition measures to ensure asylum procedures properly consider the rights of persons with disabilities.

CRPD communication No. 64/2019 (N.I. v. Sweden), 19.3.25
https://tbinternet.ohchr.org/_layouts/15/TreatyBodyExternal/DownloadDraft.aspx?key=jhdo91F+WzFl25qoioFCOJCTGVet4zQKnLPGmwdeRiXwty+lcEjAKW262EBclY/s

HvJ EU: bij verzoek toelating familieleden EU-burger check op financiele afhankelijkheid op datum vertrek en aanvraagdatum

Het HvJEU verklaart voor recht:
1.  om vast te stellen of de rechtstreekse bloedverwant in opgaande lijn van de partner van een Unieburger ten laste is van die Unieburger en/of die partner, moet de bevoegde nationale autoriteit rekening houden met zowel de situatie van die bloedverwant in opgaande lijn in zijn land van oorsprong op de datum waarop hij dat land heeft verlaten en zich bij die Unieburger in het gastland heeft gevoegd, in voorkomend geval op basis van documenten die vóór die datum zijn afgegeven, als de situatie van die bloedverwant in opgaande lijn in die lidstaat op de datum van indiening van een aanvraag voor een verblijfskaart, wanneer tussen die twee data meerdere jaren zijn verstreken.
2.   een rechtstreekse bloedverwant in opgaande lijn van de partner van een Unieburger, die kan aantonen dat hij zowel op de datum van de aanvraag voor een verblijfskaart, die meerdere jaren na zijn aankomst in de gastlidstaat is ingediend, als op de datum van die aankomst ten laste was van die Unieburger en/of die partner, kan aanspraak maken op een verblijfsrecht van meer dan drie maanden dat is afgeleid van de rechten van een Unieburger en dat wordt vastgesteld door de afgifte van een verblijfskaart, indien die Unieburger voldoet aan de voorwaarden van artikel 7 van die richtlijn. Dat verblijfsrecht kan niet worden geweigerd omdat de rechtstreekse bloedverwant in opgaande lijn op de datum van die aanvraag op grond van de nationale regelgeving onregelmatig verbleef op het grondgebied van die lidstaat.

HvJEU, C-607/21 (XXX), 10.4.25
https://curia.europa.eu/juris/liste.jsf?num=C-607/21

Rb: risico Belarus vanwege combinatie deelname demonstratie, verblijf in Oekraïne en LHBTI

Hoewel de situatie voor homoseksuelen in Belarus zorgelijk is, overweegt de rechtbank dat uit de door eiser overgelegde informatie niet blijkt van een systematisch overheidsbeleid om homoseksuelen als groep te vervolgen. De minister heeft daarom terecht eiser niet aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag….

De rechtbank is van oordeel dat verweerder gelet op de overlegde landen-informatie onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser geen reëel risico loopt op ernstig gevaar als hij terugkeert naar Belarus. Verwacht kan worden dat eiser in ieder geval bij de grens zal worden ondervraagd vanwege zijn verblijf in Oekraïne zoals dat uit de stempels in zijn paspoort blijkt. Nu de politie eisers naam tijdens de demonstratie heeft geregistreerd, is het niet uitgesloten dat hij in een database is opgenomen, nog daargelaten dat mogelijk van hem beeldopnames zijn gemaakt en zijn gezicht op die basis in een database is opgenomen. Bovendien zou eiser terugkeren na een verblijf van drie jaar in de Europese Unie. Ook heeft eiser geen gevolg gegeven aan de oproep voor de medische keuring voor de dienstplicht. Al met al is er naar het oordeel van de rechtbank voldoende aanleiding om ervan uit te gaan dat eiser mogelijk in de bijzondere aandacht komt te staan van de Belarussische autoriteiten als hij terugkeert.

Daarbij overweegt de rechtbank ook dat hoewel eiser, zoals hiervoor is overwogen, niet kan worden aangemerkt als vluchteling vanwege zijn homoseksuele geaardheid, hij niettemin daardoor een groter risico op ernstige schade loopt dan gemiddeld. … Zoals de minister ter zitting heeft erkend, zal eiser bij geweld dat is gerelateerd aan zijn homoseksuele geaardheid geen bescherming kunnen inroepen van de politie.

De rechtbank is van oordeel dat verweerder de risicofactoren voor eiser onvoldoende in samenhang en in het licht van de beschikbare landeninformatie heeft beoordeeld. Het beroep is gegrond.
Rb Roermond NL23.20280, 22.4.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:6679

Rb: meer onderzoek nodig naar risico’s terugkeer Nigeriaanse IPOB-aanhanger

Uit het bestreden besluit volgt niet welke informatie verweerder op welke manier heeft betrokken bij zijn beoordeling en hoe de verschillende landeninformatie door verweerder op waarde is geschat. Verweerder zal gelet op het in het arrest S en A beschreven toetsingskader nader onderzoek moeten doen naar de algemene context van Nigeria en het risico voor (toegedichte) IPOB leden bij terugkeer naar Nigeria, en in het nieuw te nemen besluit kenbaar motiveren op basis waarvan welke conclusies worden getrokken.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond.
Rb Amsterdam NL24.12818, 21.11.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:23405

EHRM Comm Case: mogelijk risico terugkeer Hazara ivm verwestering

The case concerns an Afghan national whose asylum request was refused in several sets of proceedings. The Swedish authorities ordered his deportation. The ECtHR granted interim measure under Rule 39.
The ECtHR asked the parties whether the applicant would face a risk of being subjected to treatments in breach of Articles 2 and 3 EHRM if he were to be deported to Afghanistan on account of his Hazara origin, his political and religious beliefs and his so-called “westernisation”, alone or in combination with any further circumstances.

EHRM Comm Case M.A. v. Sweden. 6559/25, 29.3.25
https://hudoc.echr.coe.int/eng?i=001-242896

Rb: medische beperkingen die pas in derde asielprocedure zijn aangevoerd, meewegen

De vreemdeling heeft gesteld dat redelijkerwijs niet van haar kon worden verwacht dat zij het iMMO-rapport tijdens de eerste asielaanvraag al indiende. De minister heeft onvoldoende gemotiveerd dat de feiten en omstandigheden die zij ter onderbouwing naar voren heeft gebracht, onvoldoende zijn. De omvang en ernst van de medische klachten waren bij haar eerste twee asielaanvragen niet bekend.

Nadat ze twee asielprocedures had doorlopen, heeft zij in 2017 op eigen initiatief met het ASKV een signaleringslijst lichamelijke en psychische problemen ingevuld en is op grond hiervan door de huisarts verwezen naar een intake bij Equator Foundation. Equator Foundation heeft vervolgens laten weten dat behandeling geïndiceerd was vanwege onder andere PTSS, seksueel misbruik en lichamelijke mishandeling. De enkele stelling van de minister dat wat de vreemdeling aanvoert geen onderbouwing is voor het niet opvragen van een iMMO-rapport ten tijde van haar eerste asielaanvraag, vormt geen maatwerk. Daarbij is van belang dat uit het iMMO-rapport volgt dat er ten tijde van de eerdere gehoren sprake was van psychische en lichamelijke problematiek die beperkingen gaf en die mogelijk heeft geïnterfereerd met het vermogen om compleet coherent en consistent te verklaren. Ook is er niet naar de aard van haar littekens gevraagd die zijn geconstateerd tijdens een onderzoek van het FMMU, en is opgevallen dat in dit onderzoek het onderdeel ‘psychiatrie uitgebreid’ niet is ingevuld. Niet duidelijk is geworden of er een psychiatrische screening heeft plaatsgevonden. Het had op de weg van de minister gelegen om deze informatie kenbaar te betrekken in het onderzoek. Het besluit is onvoldoende zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd. 

Beroep gegrond. 
Rb Amsterdam, NL23.38528, 16.4.25

Rb: beter onderzoek nodig naar medische gevolgen overdracht

Niet in geschil is dat eiser kampt met psychische klachten en dat hij dagelijks suïcidale gedachten heeft. Er is sprake van een oorlogstrauma ten gevolge van zeer heftige en verdrietige gebeurtenissen in zijn land van herkomst. Volgens de POH GGZ is het de verwachting dat de mentale klachten van eiser toe zullen nemen als hij aan Cyprus wordt overgedragen ook omdat er in Cyprus sprake is geweest van doorgemaakt trauma. Uit het BMA-advies volgt dat eiser in staat is om te reizen, onder de voorwaarde dat hij daarbij zal worden begeleid door een psychiatrische verpleegkundige en dat hij bij aankomst onmiddellijk zal worden overgedragen aan een behandelaar in Cyprus.

In het C.K.-arrest heeft het Hof benadrukt dat bij een Dublinoverdracht niet alleen de fysieke overdracht, maar ook de verdere gevolgen voor de gezondheidssituatie van de vreemdeling moeten worden beoordeeld. Daartoe dienen alle objectieve gegevens over de beschikbaarheid en continuïteit van de noodzakelijke zorg in het ontvangende land te worden verzameld en afgewogen. Alleen als die beoordeling uitwijst dat geen reëel risico bestaat op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheid, kan overdracht plaatsvinden. Uit het AIDA-rapport van 10 juli 2024, waar eiser naar verwijst, volgt dat gespecialiseerde geestelijke gezondheidszorg in Cyprus vaak niet of pas na lange wachttijden toegankelijk is. Het BMA heeft zich, conform verweerders werkinstructie, WI 2021/3, alleen uitgelaten over de reisgeschiktheid en randvoorwaarden bij overdracht en heeft niet beoordeeld of er sprake is van een onomkeerbare achteruitgang van de medische gezondheid van een vreemdeling.

Verweerder heeft niet onderzocht of de in het BMA-advies geformuleerde voorwaarden – begeleiding door een psychiatrische verpleegkundige tijdens de reis en directe overdracht aan een behandelaar – in de praktijk haalbaar zijn. De rechtbank is van oordeel dat, nu uit algemeen beschikbare informatie blijkt dat niet zal kunnen worden voldaan aan de door het BMA gestelde voorwaarden voor overdracht, het overdrachtsbesluit, gelet op de serieuze dreiging van suïcide, niet in stand kan blijven. Door niet te vergewissen of behandeling gelijk na overdracht beschikbaar is, blijft onzeker of aan de reisvoorwaarden kan worden voldaan en of eiser na overdracht aan Cyprus de noodzakelijke zorg zal ontvangen. Er bestaat daarom een risico op een onomkeerbare achteruitgang van eisers medische omstandigheden. Eiser is er dan ook in geslaagd om twijfel te zaaien over een schending van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM als gevolg van een overdracht aan Cyprus, door een beroep te doen op het AIDA-rapport van 10 juli 2024. De beroepsgrond slaagt.

Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel.
Rb Middelburg NL25.993, 23.4.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:6852

Pagina's