HR: 5 jaar maximale duur ongewenstverklaring gaat in bij vertrek

De Hoge Raad verwerpt het beroep, in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 16 november 2012, nummer 21/002560-12,  van de vreemdeling. Uit het arrest van het HvJ EU in de zaak Filev en Osmani, van 19 september 2013 (C-297/12), volgt dat voor zover zo een ongewenstverklaring die is opgelegd vóór de datum van inwerkingtreding van de terugkeerrichtlijn of het verstrijken van de uiterste implementatiedatum moet worden gelijkgesteld aan een inreisverbod als bedoeld in art. 3, onder 6, van de terugkeerrichtlijn, ook die ongewenstverklaring vanaf het verstrijken van die datum in beginsel is gebonden aan de in art. 11, tweede lid, van de terugkeerrichtlijn bedoelde maximale duur van vijf jaar.

Art. 11 lid 2  stelt dat de maximale duur wordt berekend met ingang van de datum waarop de vreemdeling Nederland daadwerkelijk heeft verlaten. In dat verband geldt immers dat een vóór de datum van inwerkingtreding van de terugkeerrichtlijn of het verstrijken van de uiterste implementatiedatum uitgevaardigde ongewenstverklaring slechts met een inreisverbod moet worden gelijkgesteld, in die zin dat zij gebonden moet worden geacht aan de in art. 11, tweede lid, van de terugkeerrichtlijn bedoelde maximale duur, indien en voor zover de vreemdeling Nederland daadwerkelijk heeft verlaten.

Hoge Raad, nr. 13/00812, 4.11.14