Nieuws

Rb: plaatsing in gezinslocatie en vrijheidsbeperking onzorgvuldig bij art-64 ivm opname in kliniek

De rechtbank stelt vast dat in de maatregel van vrijheidsbeperking de medische omstandigheden niet kenbaar zijn afgewogen. De staatssecretaris gaat daarnaast in de maatregel voorbij aan het gegeven dat eisers doordeweeks verblijf hebben in de gezinskliniek [plaats 1]. Door de staatssecretaris is niet onderzocht of eisers ook gedurende het weekend kunnen verblijven in die gezinskliniek gedurende de afwachting van de voorlopige voorziening op het bezwaar in de artikel 64 Vw-procedure.

Gelet op het vorenstaande is het voor de rechtbank niet duidelijk geworden waarom niet kan worden volstaan met een alternatieve – lichtere verplichting – zoals bijvoorbeeld de oplegging van enkel een meldplicht. Ook heeft de staatssecretaris de argumenten die eiser in zijn gehoor heeft genoemd om af te zien van de maatregel naar het oordeel van de rechtbank niet kenbaar betrokken en gewogen bij de beslissing om de maatregel op te leggen.

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat de vrijheidsbeperkende maatregel, in weerwil van de daaraan ten grondslag gelegde gronden, onvoldoende is gemotiveerd en mogelijk disproportioneel moet worden geacht. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de vrijheidsbeperkende maatregel van aanvang af onrechtmatig is geweest.

Rb Groningen NL24.8138, 20.3.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:3857

Rb: presentatie ambassade niet toegestaan in beroepsfase asielprocedure

Uit het arrest van 19 juni 2018 van het Hof van Justitie in de zaak Gnandi (ECLI:EU:C:2018:465) volgt dat de rechtsgevolgen van het terugkeerbesluit niet intreden zolang een rechter niet heeft beslist op het beroep gericht tegen de afwijzing van de asielaanvraag.

De voorzieningenrechter maakt uit het arrest Gnandi op dat hangende het beroep tegen het terugkeerbesluit weliswaar niet alle uitzettingshandelingen door de staatssecretaris zijn verboden, maar dat deze uitzettingshandelingen wel zijn verboden als ze de effectiviteit van het rechtsmiddel aantasten. Een presentatie bij de autoriteiten van het land waartegen verzoekster bescherming vraagt, voordat een rechter zich over die beschermingsvraag heeft uitgelaten, tast de effectiviteit van (de uitkomst van) het rechtsmiddel dus ook aan. Dit geldt temeer nu het juist (mede) de autoriteiten van Ethiopië zijn waarvoor verzoekster stelt te vrezen.

Het standpunt van de staatsecretaris dat de staatssecretaris, mede gelet op de opvangmogelijkheden, er belang bij heeft om een spoedig vertrek van niet legaal in Nederland verblijvende personen te kunnen bewerkstelligen, maakt het oordeel van de voorzieningenrechter niet anders. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat verzoekster op 17 mei 2022 een aanvraag heeft ingediend, waarop de staatssecretaris (pas) op 31 januari 2024 heeft beslist.

Uit het voorgaande volgt dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat presentatie van verzoekster bij de ambassade van haar land van herkomst achterwege moet blijven totdat op het beroep in de asielprocedure is beslist.

Rb Groningen NL24.12208, 20.3.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:3860

Rb: worteling kinderen tijdens 5,5jr semi-legaal verblijf meewegen

De rechtbank is van oordeel dat de belangenafweging niet alle relevante feiten en omstandigheden bevat en dat de betrokken belangen van de kinderen van eiseres onvoldoende tot uiting zijn gekomen in het bestreden besluit. Duidelijk is dat als eiseres terug naar Ghana gaat, het onvermijdelijk is dat haar twee jongste kinderen met haar mee terug moeten gaan naar Ghana. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben geen rechtmatig verblijf in Nederland. Verweerder heeft in de belangenafweging betrokken dat de kinderen in Nederland zijn geboren en opgegroeid, dat zij de Nederlandse taal vloeiend spreken, veel sociale banden met Nederland hebben opgebouwd, hier naar school gaan, muziekinstrumenten spelen en deelnemen aan activiteiten die door de kerk worden georganiseerd.

Verweerder heeft verder terecht gesteld dat bij langdurig onrechtmatig verblijf het inherent is aan dat lange verblijf dat er worteling plaatsvindt en dat slechts uitzonderlijke omstandigheden kunnen leiden tot een positieve uitkomst van de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM. Echter heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende betrokken dat een significant deel van het verblijf van eiseres en haar minderjarige kinderen in Nederland semi-rechtmatig was. Tussen het indienen van de aanvraag en het (laatste) besluit op bezwaar van verweerder zit een periode 5,5 jaar. Een deel van deze lange duur is mogelijk wel te wijten aan de processtappen van eiseres, maar dit kan niet geheel voor rekening en risico van haar komen. Anders dan verweerder in het bestreden besluit stelt, heeft verweerder deze lange periode daarom voor een groot deel in redelijkheid niet aan eiseres kunnen tegenwerpen. Dit klemt temeer nu de kinderen van eiseres gedurende deze lange periode een groot deel van hun schoolvormende jaren hebben doorlopen. Verweerder heeft dit aspect onvoldoende in de besluitvorming betrokken. Ook heeft verweerder niet kenbaar in de belangenafweging betrokken dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] eerder wel rechtmatig verblijf in Nederland hebben gehad.

Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is.
Rb den Haag AWB 23/8684 (beroep) en AWB 23/8715 (voorlopige voorziening), 4.3.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:3395

Rb: ‘actuele bedreiging’ na veroordeling afwegen bij Armenier, 27jr in NL met (klein)kinderen

Eiser is bij arrest van 8 maart 2005 door het gerechtshof te Den Haag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar wegens poging tot doodslag, gepleegd in 2003. Het misdrijf waarvoor eiser is veroordeeld dateert dus al van meer dan 20 jaar geleden en er is sinds het plegen van dit strafbaar feit geen sprake geweest van recidive. Verweerder heeft in het bestreden besluit ook zelf geconcludeerd dat eiser niet langer een actuele en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.

De rechtbank betrekt bij haar oordeel over de belangenafweging tevens dat de procedure van eiser inmiddels lang duurt en eiser daardoor meer geworteld is in Nederland. Verder stelt de rechtbank vast dat verweerder erkent dat er sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Eiser heeft in Nederland een zoon en twee kleinkinderen waarmee eiser gezinsleven uitoefent. Ook dit aspect is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende in de belangenafweging betrokken nu niet nader is gemotiveerd of, en zo ja, hoeveel gewicht verweerder aan dit gezinsleven heeft toegekend. Voor wat betreft de leeftijd van eiser, zijn band met Nederland en de beperkte band met Armenië overweegt de rechtbank dat verweerder in het bestreden besluit wel noemt dat deze aspecten zijn betrokken, maar dat niet inzichtelijk is hoe deze aspecten betrokken zijn en hoeveel gewicht aan deze aspecten wordt toegekend. Hiermee is de belangenafweging dus niet deugdelijk gemotiveerd.

Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd dat met de gemaakte belangenafweging sprake is van het vereiste van ‘fair balance’.

Rb den Haag AWB 23/4100, 4.3.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:3391

IB 2024/19: wanneer doortoetsen op schrijnendheid

Het informatiebericht geeft handvatten aan de uitvoering over hoe om te gaan met de doortoetsbevoegdheid van artikel 3.6b Vb. Bij het opstellen van deze handvatten is rekening gehouden met de bedoeling van deze doortoetsbevoegdheid en de uitvoerbaarheid ervan. Het al dan niet gebruik maken van deze bevoegdheid is een kwestie van maatwerk en zal per individueel geval moeten worden bepaald.

https://puc.overheid.nl/ind/doc/PUC_1330401_1/1/, 19.3.24

Rb: beoordeling asielverzoek Libanese Palestijn buiten UNWRA-bescherming

De staatssecretaris heeft er op gewezen dat het waarborgen van de veiligheid (in de kampen) bij de Libanese autoriteiten ligt en dat, ongeacht of deze geboden wordt, de vreemdeling kenbaar de bijstand van UNRWA moet hebben genoten voor het toepassen van uitsluitingsgrond 1D van het Vluchtelingenverdrag. Het enkele verblijf in het kamp is onvoldoende.

Uit niets is gebleken dat de vreemdeling gebruik heeft gemaakt van de UNRWA-diensten. De vreemdeling heeft verklaard dat als hij iets wilde hij naar UNRWA kon gaan en het kon halen. De staatssecretaris heeft daarop terecht gesteld dat hieruit blijkt dat de vreemdeling geen gebruik heeft gemaakt van de bijstand van de UNRWA direct of kort voorafgaand aan het indienen van het asielverzoek. De uitsluitingsgrond van art. 1D is niet op de vreemdeling van toepassing.

Beroep gegrond, rechtsgevolgen in stand gelaten.
Rb Den Haag, NL21.16208, 6.2.24

SvJ&V: nieuw landenbeleid Jemen

Artikel 15c voor Jemen wordt gehandhaafd maar er wordt een lagere gradatie aangenomen waarbij een vreemdeling aannemelijk dient te maken dat de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden in combinatie met de intensiteit van willekeurig geweld in Jemen zorgt voor een reëel risico op ernstige schade vanwege het willekeurige geweld. Ik heb hiertoe besloten omdat het de-facto bestand recentelijk onder druk is komen te staan, zodat vrees bestaat voor hernieuwd oplaaien van het conflict, de escalatie van de economische oorlogsvoering door de strijdende partijen wat bijdraagt aan de zeer slechte humanitaire situatie, het feit dat de afgelopen jaren sprake was van een uitzonderlijke situatie in de zin van artikel 15c en een aantal andere Europese landen nog steeds een dergelijke situatie aannemen voor (delen van) Jemen. Naar mijn mening doet deze midden-categorie recht aan de precaire situatie in Jemen en biedt dit de ruimte aan de IND om de individuele situatie mee te wegen.

Verder blijkt uit het ambtsbericht dat journalisten, activisten en personen die actief zijn in de politiek en daarbij significante kritiek uiten op de autoriteiten meer kans liepen op represailles. Zij kregen veelal te maken met intimidatie, willekeurige detentie, gedwongen verdwijning of gerichte moord. Hierom heb ik besloten deze groep op te nemen als risicogroep. Daarnaast is ook de situatie voor alleenstaande vrouwen verslechterd gedurende de verslagperiode van het ambtsbericht. Bovendien blijkt uit het ambtsbericht dat de politieke en veiligheidsinstabiliteit alle vormen van gender-gerelateerd geweld versterkten. Ik heb besloten om ook alleenstaande vrouwen en vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt te vrezen voor gender-gerelateerd geweld aan te merken als risicogroep.

kamerstuk 19637-3215, 18.3.24
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-19637-3215.html

Rb: Guineese overheid biedt geen bescherming

Verweerder heeft in de besluitvorming gewezen op een rapport van het US Department of State om te onderbouwen dat het in het algemeen mogelijk is om aangifte te doen in Guinee. De conclusie van verweerder lijkt uitsluitend gebaseerd te zijn op de volgende zin uit dat rapport: “The law provides for a judicial procedure in civil matters, including lawsuits seeking damages for human rights abuses”. De rechtbank vindt dit een onvoldoende onderbouwing om te concluderen dat het in het algemeen mogelijk is om aangifte te doen of bescherming te krijgen in Guinee, nu deze passage ziet op de mogelijkheid om een juridische procedure in burgerlijke zaken te starten. Hieruit valt niet af te leiden in hoeverre in Guinee sprake is van een voldoende doeltreffend juridisch systeem voor de opsporing, gerechtelijke vervolging en bestraffing van handelingen die ernstige schade vormen en in hoeverre eiser daartoe toegang heeft.

Dit klemt temeer nu uit de algemene bronnen waarop eiser heeft gewezen volgt dat in ieder geval tot en met 2018 de politiediensten worden omschreven als ondoeltreffend, slecht betaald en onvoldoende uitgerust, en dat weinig slachtoffers aangifte deden van misdrijven omdat de politie in het algemeen als corrupt, ondoeltreffend en gevaarlijk werd beschouwd. Het rapport waar verweerder op wijst vermeldt verder dat het rechtssysteem onderhevig is aan politieke invloed en corruptie en dat verouderde en beperkende wetten, een tekort aan gekwalificeerde advocaten en magistraten, nepotisme en etnische vooroordelen de doeltreffendheid van de rechterlijke macht beperkten.

In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bij voorbaat zinloos of zelfs gevaarlijk is om aangifte te doen. Zoals echter uit het beleid van verweerder volgt, komt deze vraag pas aan de orde als verweerder zelf voldoende heeft onderzocht of bescherming in zijn algemeenheid mogelijk is. Daarvan blijkt echter niet in het bestreden besluit.

Rb den Haag NL23.39111 en NL23.39112, 12.1.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:3386

Rb: ondanks inreis met vals paspoort, Somalische identiteit wel bewezen door vele documenten

De vreemdeling stelt aan een vals Tanzaniaans paspoort te zijn gekomen via zijn reisagent. De staatssecretaris acht zijn Somalische identiteit en nationaliteit ongeloofwaardig.

De rechtbank oordeelt als volgt. Uit het EU-VIS systeem blijkt dat de vreemdeling naar Nederland is gereisd op een Tanzaniaans paspoort en dat hij stukken heeft ondertekend waarin zijn Tanzaniaanse nationaliteit wordt vermeld. De vreemdeling heeft echter zijn Somalische nationaliteit voldoende onderbouwd, nu hij een origineel en authentiek bevonden Somalisch paspoort heeft overgelegd. Er kan geen sprake zijn van een dubbele nationaliteit, alleen al omdat de paspoorten op verschillende namen staan.

Het betoog van de staatssecretaris dat het Somalische paspoort mogelijk is afgegeven op basis van valse brondocumenten slaagt niet. Niet alleen gaat de staatssecretaris dan eraan voorbij dat dat evengoed zou kunnen gelden voor het Tanzaniaanse paspoort, maar vooral ook aan de vele andere documenten en factoren die uit het dossier blijken, die erop wijzen dat de vreemdeling de Somalische nationaliteit heeft zoals zijn geboorteakte, identiteitsdocumenten van zijn familie en de verklaringen over zijn woonplaats in Somalië en zowel Chimwiini als Somalisch spreekt.

Beroep gegrond.
Rb Den Haag, NL24.3911, 1.3.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:2551

Rb: altijd geloofwaardigheidsbeoordeling verplicht, ook als gelogen voor verkrijgen visum

De vreemdelingen leggen aan hun asielaanvraag ten grondslag dat ze vrezen voor de familie van de vrouw, omdat zij een buitenechtelijke relatie hebben en de familie haar wilde uithuwelijken aan haar neef. De staatssecretaris is op grond van de ingewilligde visumaanvraag bij de Italiaanse autoriteiten, waar de vreemdelingen hebben verklaard gehuwd te zijn, en het niet spontaan vertellen over het visum, uitgegaan van een huwelijk tussen de vreemdelingen en heeft geen aanleiding gezien om de geloofwaardigheid van de verklaringen over dit asielmotief inhoudelijk te beoordelen.

De rechtbank oordeelt als volgt. Zowel bij de intake als de Dublingehoren hebben zij consistent verklaard dat zij ongehuwde partners zijn. Dat de vreemdelingen niet spontaan bij de intake over hun visum hebben verklaard, neemt niet weg dat een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling moet worden verricht. In beginsel mogen tegenstrijdige verklaringen over de huwelijkse staat worden betrokken bij die geloofwaardigheidsbeoordeling en zeker als dit ziet op de kern van het relaas. De staatssecretaris dient echter uiterst terughoudend te zijn bij het betrekken van verklaringen die zijn afgelegd om het land van herkomst te verlaten als dit vertrek is ingegeven door vluchtmotieven. Geduide tegenstrijdigheden mogen op zichzelf worden betrokken bij de beoordeling van de afgelegde verklaringen maar tegenstrijdige verklaringen kunnen geen rechtvaardiging vormen voor het achterwege laten van een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling. Dit geldt ook als de tegenstrijdige verklaringen door de staatssecretaris als “leugenachtig” of “misleidend” worden gezien.

Beroep gegrond.
Rb Roermond, NL22.18743 en NL22.18744, 1.3.24

Pagina's