Rb: geen Chavez voor Indonesische moeder van NLs kind wat al lang in NL woont; wel oordeel ongelijke behandeling mvv-vereisten in vergelijking met 'westerse' herkomstlanden

Vreemdelinge is getrouwd met referent die de Nederlandse nationaliteit heeft. Zij hebben samen een dochter die 9 jaar oud is en de Nederlandse nationaliteit heeft. Zij is samen met vader/referent naar Nederland gekomen toen ze 3 jaar oud was. Haar mvv-aanvraag is afgewezen omdat zij niet voldoet aan het inburgeringsvereiste. Voorts heeft ze onvoldoende aangetoond dat haar dochter het grondgebied van de EU zou moeten verlaten als aan eiseres geen verblijfsrecht wordt verleend.

De rechtbank overweegt dat het inburgeringsvereiste terecht mocht worden tegengeworpen.

In de uitspraak van 31 januari 2006 (ECLI:NL:RVS:2006:AV1445) heeft de hoogste Nederlandse rechter geoordeeld dat het onderscheid naar nationaliteit bij toepassing van het mvv- en inburgeringsvereiste wordt gemaakt ter bescherming van de Nederlandse economische orde. De rechtbank is van oordeel dat vreemdelinge terecht heeft aangevoerd dat hiermee alleen is geoordeeld dat het onderscheid een doel dient, maar niet is beoordeeld of dat doel gerechtvaardigd is, of het onderscheid een geschikt middel is voor het bereiken van dat doel en of tussen het middel en het doel een redelijke mate van evenredigheid is. Het besluit bevat op dit punt een motiveringsgebrek. Beroep van vreemdelinge is gegrond.

Tussenuitspraak Rb Utrecht, AWB 19/2786-T, 29.11.29
Einduitspraak Rb Utrecht, AWB 19/2786, 25.2.20