Rb: geen zicht op uitzetting naar Mali

De rechtbank heeft er begrip voor dat de uitzettingsonderhandelingen met betrekking tot een aantal landen lastig kunnen zijn, en acht het daarbij ook redelijk dat verweerder ruimte moet worden geboden voor het proces van dit soort diplomatieke onderhandelingen, waarbij verder naar het oordeel van de rechtbank geldt dat verweerder zich niet voor elk verstreken tijdsverloop op detailniveau hoeft te verantwoorden.

Desgevraagd heeft verweerder niet concreet kunnen maken of – en zo ja: wat voor – contactmomenten er hebben plaatsgevonden met de autoriteiten na 9 maart 2022. Bij deze stand van zaken is er dan ook sinds 9 maart 2022 in het geheel geen concreet signaal van de Malinese autoriteiten afgekomen dat er een LP zal worden verstrekt. Het tegendeel heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank ook niet aannemelijk gemaakt met de (door eiser verder niet betwiste) omstandigheid dat er 1 LP in 2019 en in 1 LP in 2021 is verstrekt voor gedwongen vertrek. Daargelaten dat dit ook op zichzelf bezien een zeer geringe hoeveelheid is, heeft verweerder met deze cijfers niet aannemelijk gemaakt hoeveel LP-aanvragen er in dat tijdvak zijn ingediend en onder welke omstandigheden deze LP’s zijn afgegeven – en aldus hoe groot de succesratio is. De enkele omstandigheid dat vreemdelingen – zoals eiser – wel kunnen worden gepresenteerd, maakt dat het op de weg van verweerder ligt om voldoende aannemelijk te maken dat een LP verstrekt zal worden, niet anders. Dat er nog wel vertrekgesprekken worden gevoerd, maakt het voorgaande evenmin anders. Weliswaar is de nationaliteit van eiser bevestigd maar verweerder is in het kader van het gedwongen vertrek niettemin geheel afhankelijk van de medewerking van de autoriteiten. Verweerder heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de in maart en april 2022 georganiseerde vertrekgesprekken dit proces zouden kunnen bespoedigen.

De belangen en omstandigheden afwegend is de rechtbank van oordeel dat het voortduren van de bewaring onrechtmatig is vanwege het ontbreken van voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. Het beroep is gegrond.

Rb den Bosch NL22.6682, 3.5.22
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2022:4157