Rb: onrechtmatig binnentreden maakt bewaring onrechtmatig

In de Algemene wet op het binnentreden is bepaald dat de persoon die met toestemming van de bewoner wenst binnen te treden, voorafgaand vraagt om toestemming hiervoor. Voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is een schriftelijke machtiging vereist.

In het proces-verbaal staandehouding/overbrenging/ophouding is vermeld dat de verbalisanten op de toegangsdeur klopten van de kamer waarin eiser zich bevond en luid “politie” riepen. Vervolgens werd de deur geopend door een persoon, die verbalisanten als eiser herkenden. Verbalisanten hebben zich daarop gelegitimeerd en het doel van hun komst meegedeeld en naar de personalia van eiser gevraagd.

Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit dit proces-verbaal niet dat verbalisanten voorafgaand aan het binnentreden om toestemming hiervoor hebben gevraagd. Evenmin blijkt uit dit proces-verbaal dat voorafgaand aan het binnentreden een machtiging is getoond. Ook blijkt niet uit dit proces-verbaal dat eiser gebaren heeft gemaakt waaruit verbalisanten mochten afleiden dat hij toestemming heeft gegeven om binnen te treden. Dit maakt het binnentreden onrechtmatig.

De rechtbank overweegt dat een inbreuk op het privéleven van eiser door een onrechtmatige binnentreding in diens woning een zodanig ernstig gebrek oplevert, dat voor een belangenafweging geen plaats meer is. Dit betekent dat de maatregel vanaf het moment van de oplegging ervan onrechtmatig is. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring was vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig.

Rb Utrecht NL23.7287, 11.4.23
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2023:5275