Rb: statushouder Griekenland heeft recht op opvang tijdens nieuwe asielprocedure in NL

Verweerder voert aan dat verzoeker niet valt onder artikel 2, aanhef en onder b, van de Opvangrichtlijn, omdat de autoriteiten van Griekenland al definitief hebben beslist op verzoekers aanvraag om internationale bescherming. De voorzieningenrechter volgt verweerder hierin niet. Immers heeft verzoeker in Nederland opnieuw een aanvraag om internationale bescherming ingediend, waarop gelet op de nog openstaande beroepstermijn nog niet definitief is beslist.

Daarnaast voert verweerder aan dat uit het arrest Gnandi dient te worden afgeleid dat verzoeker niet valt onder de categorieën vreemdelingen die tijdens een beroepsprocedure recht hebben op opvang, omdat op verzoeker de Terugkeerrichtlijn niet van toepassing is. Ook hierin kan verweerder niet worden gevolgd. Daartoe is redengevend dat, hoewel aan verzoeker geen terugkeerbesluit is uitgevaardigd zoals bedoeld in deze richtlijn, verzoeker wel valt onder artikel 6, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn.

De voorzieningenrechter komt tot het voorlopige oordeel dat verweerder ten onrechte heeft besloten dat verzoekers verstrekkingen met onmiddellijke ingang dienden te worden beëindigd.

Rb Middelburg AWB 19/8218, 25.10.19
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2019:12123