Rb: terecht opstraatzetting in beroepsfase art-64-procedure

Verzoeker voert aan dat hij ook hangende het beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag om uitstel van vertrek recht heeft op verstrekkingen zoals bedoeld in de Rva. Verzoeker wijst erop dat in de beschikking van de staatssecretaris van 8 maart 2018 staat vermeld dat de behandeling van een tijdig ingediend verzoek om een voorlopige voorziening in Nederland mag worden afgewacht. Deze stelling kan niet tot toewijzing van het verzoek leiden. Uit deze mededeling kan slechts worden afgeleid dat verzoeker Nederland niet zal worden uitgezet hangende een tijdig ingediend verzoek om een voorlopige voorziening. Het bestreden besluit strekt daar ook niet toe.

Niet in geschil is dat verweerder bij zeer bijzondere medische omstandigheden gehouden kan zijn om verstrekkingen zoals bedoeld in het Rva toe te kennen aan vreemdelingen die niet onder de reikwijdte van het Rva vallen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat vooralsnog niet aannemelijk is dat verzoeker door het beëindigen van de verstrekkingen zoals bedoeld in de Rva acuut terecht zal komen in een medische noodsituatie. Verzoeker heeft geen recente medische informatie overgelegd waaruit dat blijkt. In het Medisch Advies van 7 februari 2017 van het Bureau Medische Advisering, dat door de staatssecretaris aan de afwijzing van de aanvraag om uitstel van vertrek ten grondslag is gelegd, blijkt dat verzoeker pas in een medische noodsituatie terecht zou kunnen komen bij een ontregeling van de bloedsuikerhuishouding. De voorzieningenrechter acht het niet op voorhand aannemelijk dat verzoeker er zonder verstrekkingen zoals bedoeld in de Rva niet in zal slagen om zijn bloedsuikerspiegel op peil te houden. Verzoeker blijft immers aanspraak houden op noodzakelijke medische zorg op grond van artikel 10, tweede lid, van de Vw.

Het verzoek wordt afgewezen.
Rb Middelburg AWB 18/3034, 18.10.18
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2018:12567