RvS: geen zicht op uitzetting naar Algerije

De omstandigheden zijn gewijzigd in die zin dat de Algerijnse autoriteiten meewerken aan het hervatten van presentaties van Algerijnse vreemdelingen en dat lp-aanvragen in behandeling worden genomen. Voor het uiteindelijk aannemen van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn zijn dit alle zonder meer positieve ontwikkelingen. Maar die medewerking volstaat op zichzelf niet als bij voortduring geen lp’s worden verstrekt. Vast staat dat er nog steeds geen lp’s zijn verstrekt voor mensen zoals de vreemdeling die gedwongen terug moeten keren, terwijl zij niet beschikken over geldige grensoverschrijdingsdocumenten. De gewijzigde omstandigheden waarop de staatssecretaris zich heeft gebaseerd, geven onvoldoende concrete aanknopingspunten om de verwachting te rechtvaardigen dat vreemdelingen met de Algerijnse nationaliteit op korte termijn weer met een door de Algerijnse autoriteiten afgegeven lp kunnen worden uitgezet naar Algerije. Van hem mag verlangd worden dat hij zijn verwachtingen, mede in het licht van de hiervoor genoemde uitspraak van 17 september 2021, nader onderbouwt. De gestelde toezeggingen van de Algerijnse autoriteiten zijn daarvoor onvoldoende.

De Afdeling volgt de staatssecretaris niet in zijn standpunt dat alleen al de afgegeven nationaliteitsbevestigingen en niet de afgegeven lp’s het uitgangspunt zouden moeten zijn bij de beantwoording van de vraag of de Algerijnse autoriteiten voldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen van de voor terugkeer benodigde documenten. De staatssecretaris heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat een door de Algerijnse autoriteiten afgegeven nationaliteitsbevestiging ook steeds betekent dat een vreemdeling op wie die bevestiging van toepassing is, binnen een redelijke termijn naar Algerije uitgezet kan worden.

RvS 202200886/1/V3 4.5.22
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2022:1274

idem RvS 202201317/1/V3, 4.5.22
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2022:1276

idem RvS 202201232/1/V3. 4.5.22
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2022:1275