Tussen partijen is in geschil of het aannemelijk is dat eiseres, als ‘gewone burger’ die zich kritisch uitlaat over de Russische regering, in de negatieve belangstelling van de Russische autoriteiten staat of, bij terugkeer, zal komen te staan.
1. Staat eiseres op dit moment in de negatieve belangstelling?
Beoordeeld naar de stand van zaken ten tijde van het bestreden besluit in 2024 kan de rechtbank het standpunt van verweerder volgen. Na het bestreden besluit heeft zich echter een relevante nieuwe ontwikkeling voorgedaan. Op 6 november 2024 heeft eiseres namelijk een bijeenkomst in Nederland van Ilya Yashin, een bekend tegenstander van de Russische regering, bijgewoond. Na afloop van die bijeenkomst heeft eiseres Yashin persoonlijk ontmoet, zijn zij samen op de foto gegaan en heeft eiseres een geschreven persoonlijke boodschap van Yashin ontvangen. … De rechtbank acht het aannemelijk dat de Russische autoriteiten de handel en wandel van Yashin monitoren. Nu eiseres met foto, voornaam en gekoppeld Instagram-account zichtbaar is in het Instagram-account van Yashin is het niet uit te sluiten dat eiseres daardoor op de radar van de Russische autoriteiten terecht is gekomen. Deze situatie vergt een nader onderzoek en een nadere beoordeling en die zijn door verweerder tot op heden niet verricht.
2. Zal eiseres bij terugkeer in de negatieve belangstelling komen te staan?
Ter zitting heeft verweerder gesteld dat in het AA 2023 staat dat er weinig informatie beschikbaar is over eventuele problemen voor terugkerende Russische staatsburgers naar Rusland. Het lag op de weg van verweerder om, bij gebreke van beschikbare informatie hierover, te onderzoeken op welke wijze deze wet- en regelgeving in de praktijk wordt toegepast. Dit onderzoek heeft verweerder ten onrechte niet verricht. De rechtbank wijst er verder nog op dat uit vrij toegankelijke informatie volgt dat terugkeerders naar Rusland te maken (kunnen) krijgen met grondige controles (ook van hun mobiele telefoons) onder andere met het oog op hun politieke activiteiten en uitlatingen.
3. Over de situatie na terugkeer van eiseres ín Rusland
Verweerder heeft bij zijn beoordeling niet kenbaar betrokken dat na het vertrek van eiseres uit Rusland in november 2022 de ruimte voor kritiek op de Russische regering en dier optreden (onder andere in het kader van de oorlog in Oekraïne) ook voor ‘gewone burgers’ steeds verder is ingeperkt en het aantal vervolgingen van critici steeds verder is toegenomen. Verder heeft verweerder niet kenbaar bij zijn beoordeling betrokken dat de Russische autoriteiten inmiddels beschikken over een ‘complex tech apparatus of surveillance’ waarmee zij tot in de uithoeken van het land tegenstanders kunnen opsporen.
Gelet op het voorgaande overweegt de rechtbank dat verweerder zich in het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat niet aannemelijk is dat de Russische autoriteiten na terugkeer van eiseres ín Rusland op de hoogte zullen raken van haar politieke overtuiging en activiteiten.
Eiseres heeft tenslotte aangevoerd dat vervolging voor kritische berichten willekeurig en in alle lagen van de bevolking plaatsvindt, dat een eenmalig gedane uiting telt als een voortdurende overtreding en dat ook mensen die niet beroepshalve als activist werken en mensen zonder zichtbaar profiel of activistische voorgeschiedenis op basis van één of meer uitingen op social media (Instagram) worden vervolgd. Hierop is verweerder in het bestreden besluit ten onrechte in het geheel niet ingegaan.
Gelet op het vorenstaande, in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat niet aannemelijk is dat eiseres in de negatieve belangstelling van de Russische autoriteiten zal komen te staan als zij op de hoogte raken van haar politieke overtuiging en activiteiten.
Het beroep is gezien het voorgaande gegrond.
Rb Rotterdam NL24.43322, 12.5.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:8984
Appellant heeft aannemelijk gemaakt dat zij bij terugkeer naar Marokko te maken krijgt met strafrechtelijke vervolging, en dat de in Marokko bestaande wettelijke waarborgen tegen schendingen van de rechten en vrijheden in haar individuele geval niet worden geboden.
Het hoger beroep tegen Rb Utrecht NL23.17035, 9.8.23, is gegrond.
ABRvS 202305248/1, 20.5.25
ECLI:NL:RVS:2025:2256
De Afdeling concludeerde op 7 mei 2025 dat de beoordeling of een vreemdeling bescherming of bijstand wordt ontzegd niet beperkt blijft tot het tijdstip van vertrek uit het UNRWA-werkgebied, maar ook moet plaatsvinden op het tijdstip waarop de minister beslist op het verzoek om internationale bescherming en op het tijdstip waarop de rechter het beroep tegen een afwijzend besluit beoordeelt.
Dit betekent dat bij de beoordeling of een vreemdeling uitgesloten moet worden van vluchtelingschap niet langer volstaan kan worden met de conclusie dat hij het UNRWA-werkgebied vrijwillig heeft verlaten (ex-tunc). Bij de beoordeling moet voortaan ook rekening gehouden worden met omstandigheden van na het tijdstip van vertrek (ex-nunc). Dit is een individuele beoordeling, waarbij getoetst moet worden of UNRWA in het specifieke geval van de vreemdeling voldoende bescherming en bijstand kan bieden.
De verklaringen van eiser, zoals door hem afgelegd ten tijde van het gehoor opvolgende aanvraag, hebben geleid tot het verlenen van de gevraagde verblijfsvergunning asiel….
De erkenning van een vluchtelingenstatus is declaratoir van aard. Dat eiser bij zijn eerste asielaanvraag niet overtuigend heeft verklaard over zijn gevoelens en gedachtegang omtrent zijn geaardheid laat onverlet dat hij op een later moment aannemelijk kan maken dat hij ten tijde van de eerste aanvraag wel degelijk voldeed aan de vereisten voor erkenning als vluchteling en daarmee ook aan de vereisten voor verlening van een verblijfsvergunning asiel.
In de eerste asielprocedure is geoordeeld dat de minister de seksuele geaardheid van eiser niet geloofwaardig heeft mogen achten. Eiser heeft in de toelichting bij zijn opvolgende aanvraag aangegeven dat hij identiteitsgroei heeft doorgemaakt en dat de vaagheden in zijn verklaringen in de eerdere procedure werden veroorzaakt door angst. Een onderbouwing hiervan ziet de rechtbank ook in het door eiser overgelegd rapport van LGBT Asylum Support.
De rechtbank oordeelt dat eiser terecht stelt dat zijn verklaringen ten tijde van het opvolgende gehoor een ander licht hebben geworpen op wat hij eerder heeft verklaard en er uiteindelijk zelfs toe hebben geleid dat zijn opvolgende asielaanvraag is ingewilligd.
Het vorenstaande maakt, naar het oordeel van de rechtbank, dat de verklaringen van eiser in het opvolgende gehoor alsmede de rapportages en overgelegde stukken aangemerkt moeten worden als een onderbouwing van feiten en omstandigheden die al ten tijde van de vorige procedure speelden. De minister dient alsnog de afwijzing van de eerste asielaanvraag inhoudelijk te heroverwegen. Daarbij dient de minister ook te onderzoeken of eiser reeds vanaf de datum van zijn eerste asielaanvraag voldeed aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning en of eiser gelet op zijn persoonlijke omstandigheden de bedoelde onderbouwing niet vóór het eerdere besluit kon en daarom ook niet behoorde aan te voeren.
Het bestreden besluit wordt vernietigd.
Rb Groningen NL25.575, 20.5.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:8837
Eiser is geboren in 1966 en heeft de Russische nationaliteit. Hij verblijft sinds 2007 in Nederland. Verweerders besluit in 2011 waarbij aan eiser 1F is tegengeworpen, staat in rechte vast. Eveneens staat in rechte vast dat eiser vanwege een risico op 3EVRM schending niet kan worden uitgezet naar Rusland. In 2022 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning ‘humanitair tijdelijk’. Deze aanvraag is afgewezen, omdat niet kan worden gezegd dat het blijvend onthouden van een verblijfsvergunning voor eiser disproportionele gevolgen heeft.
Eiser merkt in op dat hij inmiddels zo’n 16 à 17 jaar in Nederland is, zijn dochter inmiddels verblijfsrecht heeft in Nederland, hij is gehuwd met een Nederlandse, hij actief is in het lokale verenigingsleven en hij geen strafblad heeft. ….
De rechtbank oordeelt dat verweerder niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat het onthouden van een verblijfsvergunning aan eiser niet disproportioneel is. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat zaken zoals het niet kunnen afsluiten van een ziektekostenverzekering, het niet kunnen afleggen van een rijexamen en het niet kunnen openen van een bankrekening, inherent zijn aan eisers 1F-status. Eiser komt anderzijds wel in aanmerking voor medisch noodzakelijke zorg en hij kan zich in Nederland handhaven dankzij een sociaal netwerk. Eiser heeft onderdak, een uitkering en bezigheden binnen de lokale gemeenschap van de gemeente waar hij verblijft. In de door eiser aangevoerde persoonlijke omstandigheden heeft verweerder niet ten onrechte geen aanleiding gezien om anders te oordelen.
Rb Middelburg NL24.24010, 15.5.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:8612
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat de aangifte door eiser van mensenhandel niet hoeft te worden afgewacht omdat in een Dublinprocedure niet wordt toegekomen aan de vraag of eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning vanwege het doen van deze aangifte. …. Dat een vreemdeling nog niet in de gelegenheid is gesteld om aangifte te doen staat niet aan overdracht in de weg, zo blijkt uit de uitspraak van de Afdeling.
Verweerder heeft er verder op kunnen wijzen dat eiser – gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel – ook aangifte in Spanje kan doen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Spaanse autoriteiten hem daarbij niet kunnen of willen helpen.
De beroepsgronden slagen niet.
Rb den Haag NL25.12562, 30.4.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:8913
Opposant voert aan dat Nederland zijn asielaanvraag aan zich had moeten trekken gelet op de door de premier van Polen aangekondigde maatregelen die verband houden met het interstatelijk vertrouwensbeginsel. …
De rechtbank is van oordeel dat in het verzetschrift en op de zitting de rechtbank is geconfronteerd met nieuwe informatie omtrent de situatie in Polen. In wat opposant aanvoert ziet de rechtbank bovendien aanleiding om te twijfelen aan de uitkomst van de procedure. De rechtbank is in dit verband van oordeel dat de artikelen, waar opposant naar verwijst, relevante en objectieve informatie bevatten over Polen. Volgens de artikelen wordt opschorting van het recht om asiel aan te vragen in strijd geacht met de Grondwet en meerdere internationale verdragen, maar de Senaat heeft toch met meerderheid de Opschortingswet aangenomen, waarna de premier heeft gezegd direct tot actie over te gaan. De rechtbank stelt vast dat de minister noch de rechtbank deze relevante en objectieve informatie heeft betrokken in de besluit- en oordeelsvorming….
Met inachtneming van alle relevante informatie heeft de rechtbank niet kunnen oordelen dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep ongegrond is. Er zal dan ook een nadere beoordeling dienen plaats te vinden.
Rb Groningen NL25.7086 V, 12.5.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:8223
Het is niet mogelijk alle zaken van Griekse statushouders te behandelen in spoor 2. Daarom wordt in deze zaken een gewoon aanmeldgehoor afgenomen. Op basis van de informatie die na het aanmeldgehoor beschikbaar is wordt bepaald of de aanvraag in spoor 2 behandeld wordt. …
Wanneer de aanvraag inhoudelijk wordt beoordeeld hoeft de IND niet de Griekse status over te nemen. De aanvraag moet opnieuw individueel, volledig en naar de actuele stand van zaken onderzocht worden. In het kader van dat onderzoek moet ten volle rekening worden gehouden met de beslissing van de andere lidstaat om de vreemdeling internationale bescherming te verlenen en de elementen die daaraan ten grondslag zijn gelegd. In dat kader zal dan ook informatie opgevraagd moeten worden bij de Griekse autoriteiten.
Wanneer de aanvraag wordt afgewezen volgt ook een terugkeerbesluit naar het land van herkomst. Dit betreft een uitzondering op de regel die is opgenomen in IB 2024/86, dat aan een derdelander met asiel verblijfsrecht in een andere lidstaat geen terugkeerbesluit wordt opgelegd.
In 2023 zijn 11.440 claimverzoeken verstuurd door de IND. Op 7960 van deze verzoeken heeft de IND een akkoord ontvangen. Ongeveer 2450 vreemdelingen zijn daadwerkelijk overgedragen. Maar in veel zaken zal de termijn waarbinnen moet worden overgedragen nog niet verlopen zijn.
Van de 8830 verzoeken die in 2024 zijn gedaan, waren op 1 april 2025 5780 gehonoreerd en op dat moment waren 1700 personen daadwerkelijk overgedragen.
In 2023 ontving Nederland 4.875 claims van andere EU-lidstaten, waarvan 2.723 claims werden gehonoreerd en 1.216 overdrachten geëffectueerd werden. In 2024 ontving Nederland 5.329 claims van andere EU-lidstaten, waarvan 3.093 claims gehonoreerd en 901 overdrachten geëffectueerd werden. Ook hier geldt dat in sommige gevallen de overdrachtstermijn nog niet verlopen is.
In 2023 ging 60 procent van de vreemdelingen die een overdrachtsbesluit opgelegd kregen in beroep. In 12 procent van de ingediende beroepszaken werd het beroep door de rechter gegrond verklaard en hield het overdrachtsbesluit geen stand.
Antwoord kamervraag 2237, 19.5.25
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20242025-2237.html
De rechtbank stelt vast dat een removal order is uitgebracht aan de luchtvaartmaatschappij. Deze removal order houdt de verplichting in voor de luchtvaartmaatschappij waarmee eiser is aangekomen om eiser buiten het Schengengebied te brengen als de minister daarom vraagt. De minister heeft toegelicht dat de removal order zal worden gebruikt om eiser terug te voeren naar Turkije.
De omstandigheid dat de minister in het terugkeerbesluit niet expliciet heeft getoetst of terugkeer naar Turkije als land van doorreis een schending oplevert van artikel 3 van het EVRM maakt niet dat het besluit op dit punt een motiveringsgebrek kent. De minister heeft er terecht op gewezen dat eiser in het gehoor heeft aangegeven dat hij op de luchthaven geen problemen heeft ondervonden waardoor geen beletsel bestaat in de zin van artikel 3 van het EVRM.
Rb Arnhem NL25.9804, 30.4.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:7339