RvS: vervangbaarheid mantelzorg door GAST in Guinee beter onderzoeken

De vreemdeling komt uit Guinee. Het is niet in geschil dat hij bekend is met een combinatie van verschillende stoornissen, zoals PTSS, ongespecificeerde schizofreniespectrumstoornis en depressieve klachten. De samenhang van klachten heeft in het verleden geleid tot suïcidaliteit. Uit het BMA-advies blijkt dat de vreemdeling onder behandeling staat van een psychiater en ambulant verpleegkundige. Ook gebruikt hij medicijnen. Hij is in afwachting van de situatie waarin een psychotherapeutisch traject kan worden gestart. De vreemdeling ontvangt ten slotte ook mantelzorg van een vrijwilligster van Stichting Gast (hierna: de mantelzorgster). Deze uitspraak gaat over de vraag of de staatssecretaris met het BMA-advies deugdelijk heeft gemotiveerd dat de benodigde zorg in Guinee beschikbaar is....

Het BMA heeft bij zijn advies betrokken dat de vreemdeling mantelzorg ontvangt en dat deze mantelzorg essentieel is voor het welslagen van zijn behandeling. Dat is ook niet in geschil. Deze mantelzorg wordt niet door een gezins- of familielid verleend, maar door een derde, namelijk een vrijwilligster van Stichting Gast. De staatssecretaris wijst erop dat uit zijn beleid over mantelzorg in paragraaf A3/7.1.6 van de Vc 2000 volgt dat in dit soort situaties de mantelzorg voor de vreemdeling in het land van herkomst ook door een derde verricht kan worden. In het BMA-advies staat weliswaar dat een onderzoek naar de aanwezigheid van mantelzorg in het land van herkomst buiten de competentie valt van de medisch adviseur, maar het BMA heeft, overeenkomstig het beleid, ook onderzocht of de zorg zoals hier gegeven door de mantelzorgster, in Guinee beschikbaar is in de vorm van aanwezigheid van professionele zorg aan huis of andere vormen van professionele zorg. Volgens het BMA is dat het geval. Het BMA heeft in het advies namelijk gewezen op de aanwezigheid van een psychiater of thuiszorg door een psychiatrisch verpleegkundige in het CHU Donka.

De vreemdeling heeft echter betoogd dat het een tijd heeft geduurd voordat hij een vertrouwensband met zijn mantelzorgster heeft opgebouwd en dat het daardoor voor hem moeilijk is om opnieuw een vertrouwensband op te bouwen in Guinee. Ter onderbouwing van dit betoog heeft de vreemdeling in de loop van de procedure verschillende verklaringen en andere (medische) stukken overgelegd. Daarmee heeft hij twijfel gezaaid over het antwoord op de vraag of hij in de eerste tijd na zijn vertrek naar Guinee opnieuw een vertrouwensband kan opbouwen met een persoon die de huidige rol van de mantelzorgster kan vervullen. In de transitieperiode moet daarvoor voldoende ruimte zijn en dit mag niet ten koste gaan van de noodzakelijke behandeling. Deze twijfel is zo substantieel dat de staatssecretaris die vraag niet zonder nadere motivering bevestigend mocht beantwoorden. De Afdeling kan de overwegingen van de rechtbank in zoverre volgen. Het gaat echter te ver om op basis van de bekende informatie al de conclusie te trekken dat de voor de vreemdeling vereiste mantelzorg in Guinee niet beschikbaar is omdat niet aannemelijk is dat hij daar een soortgelijke vertrouwensrelatie kan opbouwen, zoals de rechtbank heeft gedaan. Dit is een wezenlijk punt en het betoog hierover van de staatssecretaris slaagt.

Het voorgaande betekent echter nog niet dat het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond is en de uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd. Het besluit op bezwaar bevat immers wel een motiveringsgebrek. De rechtbank heeft daarom terecht dat besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. De staatssecretaris moet daarbij uitgaan van de actuele (medische) situatie van de vreemdeling. Het ligt in de rede dat de staatssecretaris daarover nadere informatie inwint en zo nodig een deskundigenadvies vraagt.

Hoger beroep tegen Rb Arnhem 20/7105, 21.9.21 ongegrond.
RvS 202106580/1/V3, 19.1.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2024:173