Eiser is geboren in 1969 en bekend met diabetes mellitus type 2, epilepsie, CVA met restverschijnselen, COPD/longemfyseem en hypertensie (hoge bloeddruk). Bij het uitblijven van behandeling wordt een medische noodsituatie binnen een indicatieve termijn van drie tot zes maanden verwacht. De benodigde behandeling om een medische noodsituatie te voorkomen is in Marokko aanwezig. Door de BMA-arts is geoordeeld dat eiser kan reizen, mits er vooraf een fit-to-fly beoordeling heeft plaatsgevonden, hij tijdens de reis begeleid wordt door een psychiatrisch verpleegkundige en na de reis wordt overgedragen aan een mantelzorger of een instelling die de zorg overneemt. Een voorbeeld van een instelling is een instituut in Rabat.
Eiser heeft twijfel aan het BMA-advies aan de orde gesteld door te verwijzen naar het verblijfscontract van de zorginstelling, waaruit volgt dat de instelling enkel toegankelijk is voor 60-plussers, wat eiser niet is. … De rechtbank is van oordeel dat er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan het BMA-advies. Het beroep is daarom al gegrond.
De rechtbank geeft nog het volgende aan verweerder mee. Het staat niet ter discussie dat het instituut op dit moment vol zit. Niet in geschil is dat er ‘maar’ 44 plekken beschikbaar zijn bij de zorginstelling. Vaststaat dat er op dit moment geen plek is voor eiser en de zorg voor hem dus ook niet toegankelijk is.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond.
Rb Amsterdam NL23.31915 en NL23.31919, 23.4.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:17757
Referent kan worden vrijgesteld van het middelenvereiste als zij aannemelijk heeft gemaakt vijf jaar te zijn ontheven van de plicht tot arbeidsinschakeling of ten minste twee jaar arbeidsongeschikt te zijn, waarbij herstel niet binnen een jaar is te verwachten. De rechtbank stelt vast dat in het dossier geen verklaring van een deskundige is opgenomen waaruit blijkt dat referent al twee jaar volledig arbeidsongeschikt is. Evenmin is sprake van een formele ontheffing van de sollicitatieplicht gedurende vijf jaar. De rechtbank is echter van oordeel dat de minister rekening moet houden met de feitelijke situatie en gelet daarop onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen sprake is van een situatie waarbij referent kan worden vrijgesteld van het middelenvereiste.
Uit het dossier blijkt dat referent al vanaf 2010 niet heeft gewerkt en dat zij steeds niet geschikt werd geacht voor regulier (betaald) werk. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het dossier, en met name het arbeidsdeskundig rapport van maart 2025, niet dat deze situatie zal verbeteren. De rechtbank is van oordeel dat de minister, gelet op het voorgaande, onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet kan worden gesteld dat referent twee jaar volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht terwijl herstel voor een jaar redelijkerwijs is uitgesloten.
Verder oordeelt de rechtbank dat de minister, voor zover niet aan het beleid wordt voldaan, in ieder geval in de omstandigheden van referent aanleiding had moeten zien te motiveren waarom niet van het beleid moet worden afgeweken.
Deze beroepsgrond slaagt.
Rb Groningen NL25.19541, 3.10.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:18269
De prejudiciële vragen gaan over de situatie waarin sprake is van tijdsverloop tussen het moment van inreis en het moment waarop een aanvraag om toetsing aan EU-recht is ingediend. Het Hof EU heeft geoordeeld dat in een dergelijke situatie moet zijn geborgd dat bij de beoordeling van de aanvraag wordt getoetst of de gestelde afhankelijkheid (ten laste van) van de Unieburger (of diens partner) bestond op zowel het moment van inreis in Nederland als op het moment waarop de aanvraag is ingediend.
De rechtbank stelt vast dat uit de geciteerde bronnen volgt dat ook familieleden van tegenstanders van het Belarussische regime hebben te vrezen voor vervolging door de Belarussische autoriteiten. Eiser stelt dat zijn vader een politiek dissident is en hij daarom een asielvergunning in Nederland heeft gekregen.
Eiser heeft daarnaast een krantenartikel van 25 maart 2021 overgelegd met als titel “Hoe voormalige landgenoten hun vaderland schaden”. In dit artikel wordt eisers zus genoemd als diasporafiguur die zich in geen enkele staat officieel heeft geprofileerd, maar toch niet aan de aandacht zal kunnen ontsnappen. Eiser heeft, naar het oordeel van de rechtbank, met dit krantenartikel onderbouwd dat ook zijn zus als tegenstander van Belarussische regime wordt gezien.
Gelet op de algemene informatie en het profiel van eisers familieleden heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom eiser geen gevaar loopt vanwege de activiteiten van zijn vader en zus.
Deze conclusie wordt verder gestaafd met de overgelegde verklaring van het ministerie van Binnenlandse Zaken over de detentie van zijn moeder. Deze detentie sluit aan bij de aangehaalde landeninformatie, waaruit volgt dat familieden van oppositieleden kunnen worden bestraft. Dat in de verklaring staat dat eisers moeder vanwege een administratieve overtreding is opgepakt, maakt niet dat de detentie geen verband houdt met de activiteiten van haar familieleden. Het is, naar het oordeel van de rechtbank, immers niet aannemelijk dat de autoriteiten dat in een dusdanige verklaring expliciet zouden vermelden.
Eisers beroepsgrond slaagt dus.
Rb Haarlem NL24.48280m, 1.10.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:18432
Voor de volgende provincies wordt het reeds bestaande beleid aangaande artikel 15 onder c van de Kwalificatierichtlijn gecontinueerd wordt: Abyan, Aden, Al Bayda, Al Dhale, Al Hudayda, Al Jawf, Ibb, Lahj, Marib, Sa’da, Sana’a (stad), Sana’a (provincie), Shabwa en Taiz.
Voor de volgende provincies wordt aangenomen dat er sprake is van een relatief lager niveau van willekeurig geweld zoals bedoeld in artikel 15 onder c van de Kwalificatierichtlijn: Al Mahwit, Amran, Dhamar, Hajjah en Raymah.
Voor de provincies Al Mahra, Hadramaut en Socotra wordt aangenomen dat er geen sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 15 onder c van de Kwalificatierichtlijn.
Verder blijkt uit de beschikbare informatie dat er voor Joden niet langer sprake is van een structurele wijze waarop zij in de negatieve aandacht staan. Voorts blijkt dat niet langer voldoende personen het Joodse geloof belijden in Jemen om voor joden als groep een risicoprofiel aan te nemen. Voor de overige groepen die nu als risicoprofiel worden aangemerkt, is de situatie ongewijzigd.
Blijkens het ambtsbericht heeft er geen verbetering plaatsgevonden wat betreft de mogelijkheid tot het verkrijgen van bescherming door de autoriteiten.
Uit het ambtsbericht blijkt dat Jemenitische burgers vanuit Nederland op een veilige en wettige wijze kunnen reizen naar de provincies waar geen sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 15c. Daarom geldt voor vreemdelingen afkomstig uit de provincies: Abyan, Aden, Al Bayda, Al Dhale, Al Hudayda, Al Jawf, Ibb, Lahj, Marib, Sa’da, Sana’a (stad), Sana’a (provincie), Shabwa, Taiz, Al Mahwit, Amran, Dhamar, Hajjah en Raymah en die een reëel risico lopen op ernstige schade vanwege de uitzonderlijke veiligheidssituatie, dat er een beschermingsalternatief is in Al Mahra en Hadramaut. Deze beoordeling vindt plaats op basis van de individuele omstandigheden.
https://open.overheid.nl/documenten/be0428dc-62d3-417f-975d-0d08cff2aadd/file, 8.10.25
Zie ook 15c Beoordeling Jemen:
https://open.overheid.nl/documenten/8203d888-02f9-4af2-bd9d-52bdbcacaaa3/file, 18.6.25
Verweerder stelt dat het afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van eiser dat hij geen aangifte heeft gedaan van de afpersingen en bedreigingen. De rechtbank leest op de door eiser aangevoerde pagina’s uit het ambtsbericht dat er een enorme straffeloosheid is rondom afpersingspraktijken. De rechtbank leest ook in het ambtsbericht, dat veel personen geen aangifte doen door het gebrek aan vertrouwen in de Colombiaanse autoriteiten of dat ze vrezen nadelige gevolgen te zullen ondervinden van het doen van een aangifte.
Gelet op deze informatie en hetgeen eiser heeft verklaard over zijn gebrek aan vertrouwen in de Colombiaanse justitie en de mogelijkheid dat leden van bendes infiltreren is de rechtbank van oordeel dat eiser een plausibele verklaring heeft gegeven voor het niet doen van aangifte en wat er bekend is uit de openbare bronnen.
Beroep gegrond.
Rb Haarlem NL25.31612, 29.9.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:17896
In 2022 is gebleken dat deze Somalische AMV internationale bescherming geniet in Roemenië. Haar asielaanvraag is in januari 2025 niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant betoogt dat zij door de lange duur van de procedure als alleenstaande minderjarige in Nederland geworteld is geraakt, onder andere omdat zij hier naar school gaat en wordt verzorgd.
De Afdeling oordeelt dat, omdat appellant ten tijde van haar aanvraag 15 jaar was en zich voorafgaande aan het besluit in een vormende fase van haar leven bevond, de minister dit kenbaar bij haar besluitvorming moeten betrekken. Dat heeft de minister niet gedaan.
De grief slaagt. Het hoger beroep tegen Rb Roermond NL25.5832, 5.9.25 is gegrond.
RvS 202505049/1/V2, 6.10.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2025:4755
In 2023 zijn ruim 45.500 aanvragen ingewilligd door de IND. Het gaat om inwilligingen op aanvragen voor verblijf op basis van asiel- en reguliere gronden (familie en gezin, studie en arbeid). Hierbij ging het in de meeste gevallen (61%) om inwilligingen van reguliere verblijfsdoelen (eerste aanvragen of wijziging beperking) en asielaanvragen (36%). In een kleiner deel betreft het inwilligingen van bezwaar regulier (3%).
Van de ruim 45.500 aanvragen in 2023 ging het in bijna 41.000 (89%) van de gevallen om de eerste aanvraag. Dit betekent dat bijna 5.000 aanvragers (11%) een proceduregeschiedenis van meer dan één aanvraag hebben opgebouwd voorafgaand aan de inwilliging in 2023. De groepen die na twee of dire procedures een inwilliging ontvingen, bedroegen respectievelijk bijna 2.300 (5%) en ruim 900 (2%) van het toaal aantal inwilligingen in 2023. Voor ruim 1.700 (4%) inwilligingen kwam de inwilliging na meer dan vier procedures (met een maximum van 46 procedures)
De groep van bijna 5.000 aanvragers die niet direct een inwilliging heeft ontvangen, heeft gezamenlijk een proceduregeschiedenis van ruim 15.000 procedures. Dit komt neer op een gemiddelde van ongeveer drie aanvragen per vreemdeling.
O.g.v. art. 5 Wet vaststelling staatloosheid (Wvs) kan een bestuursorgaan buiten de rechterlijke vaststellingsprocedure om, evidente staatloosheid vaststellen. Gelet op Rb Den Haag 18 maart 2025 gaat het om een alternatieve mogelijkheid om evidente staatloosheid vast te stellen. Er is geen sprake van een getrapte bevoegdheid waarbij eerst het bestuursorgaan bevoegd is om te beslissen en daarna pas de rechtbank. Wel heeft het de voorkeur om de procedure eerst bij het bestuursorgaan te doorlopen ter ontlasting van de rechtbank. Het vaststellen van evidente staatloosheid wordt nader geregeld in het Besluit evidente staatloosheid (Bes).
Als geen sprake is van evidente staatloosheid, moet de vreemdeling zich voor vaststelling van zijn staatloosheid wenden tot de rechtbank Den Haag. Vreemdelingen die voor de inwerkingtreding van de Wvs reeds in de brp stonden ingeschreven als zijnde staatloos, blijven ingeschreven als zijnde staatloos. Op deze personen is de Wvs en het Bes niet van toepassing.
Deze instructie bevat een beleids- en procedurelijn voor de wijze waarop de IND-medewerker moet handelen in het geval gegevens in de BRP met betrekking tot de identiteit, nationaliteit of burgerlijke staat afwijken van gegevens waarover de IND beschikt en het volgen van de BRPgegevens zou leiden tot een onjuiste beslissing op een verblijfsrechtelijke aanvraag, verzoek om naturalisatie of andersoortig verzoek aan de IND.
Deze lijn, waarvan gelet op het belang van een gelijkluidende overheidsadministratie zo spaarzaam mogelijk gebruik moet worden gemaakt, geldt zolang het fenomeen van afwijkende gegevens tussen de IND en gemeenten (BRP) die tot een onwenselijke situatie leiden voortduurt. Een oplossing wordt gezocht in verbeteringen op het niveau van wet- en regelgeving, instructies of afspraken met het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en gemeenten.