Nieuws

Rb: mogelijk 15c Burkina Faso

In artikel 15c Kwalificatierichtlijn staat dat ernstige schade, die aanleiding geeft om een asielvergunning te verlenen, kan bestaan uit willekeurig geweld in het kader van een gewapend conflict. Het Europese Hof heeft uiteengezet dat willekeurig geweld verschillende gradaties heeft. In de hoogste gradatie is de mate van willekeurig geweld zodanig dat iemand door zijn enkele aanwezigheid in het gebied al een reëel risico loopt op ernstige schade.

Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat deze hoogste gradatie zich niet voordoet in de regio van het dorp waar de door eiser benoemde aanslag heeft plaatsgevonden. Daarbij heeft verweerder (in een bijlage uit een andere zaak) verwezen naar informatie uit 2024. Eiser wijst er terecht op dat hij zich heeft beroepen op recentere landeninformatie uit 2025. Verweerder heeft dan ook met de gegeven motivering niet kunnen stellen dat eiser niet in aanmerking komt voor een asielvergunning vanwege de algemene veiligheidssituatie.

Rb Middelburg NL25.13050, 15.9.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:17080

RvS: onterecht ingetrokken NL-erschap Rwandees, in 1997 status ivm genocide

Appellant is geboren in 1949 in Rwanda. In 1997 is hij Nederland ingereisd. Hij kreeg een asielvergunning en in 2003 het Nederlanderschap. De minister heeft het Nederlanderschap in 2013 ingetrokken, omdat hij in de toelatings- en naturalisatieprocedure heeft gezwegen over zijn rol bij de genocide in Rwanda in 1994. Volgens de minister wist hij of kon hij in ieder geval redelijkerwijs vermoeden dat die informatie relevant was voor de beoordeling van zijn verzoek om verlening van het Nederlanderschap….

De Afdeling komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de staatssecretaris (nu: de minister van Justitie en Veiligheid) niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast. De Afdeling is net als de rechtbank van oordeel dat er voldoende aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies in het individueel ambtsbericht uit 2016 die de minister aan het besluit ten grondslag heeft gelegd. Deze aanknopingspunten bestaan voor een deel uit tekortkomingen in de totstandkoming van de individuele ambtsberichten. Daarnaast zitten er onjuistheden in de verschillende onderdelen van het inhoudelijke standpunt van de minister. Dit betekent dat de minister dit besluit niet zonder nader onderzoek op deze ambtsberichten mocht baseren.

Het hoger beroep van de minister tegen Rb Arnhem 20/4676, 17.7.23 is daarom ongegrond. Het door appellant ingestelde voorwaardelijk incidenteel hoger beroep is daarmee vervallen.
RvS 202305493/1/V6, 24.9.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2025:4533

RvS: verlenging overdrachtstermijn ook bij onderduiken voordat overdracht mogelijk is

De rechtbank heeft overwogen dat de minister de overdrachtstermijn ten onrechte heeft verlengd. Er was namelijk nog geen overdracht gepland en een overdracht was ten tijde van het verlengingsbesluit ook niet mogelijk vanwege de lopende beroepsprocedure. Daardoor kan ook geen sprake zijn geweest van frustreren van de overdracht door onderduiken, aldus de rechtbank.

De Afdeling heeft eerder overwogen dat van onderduiken sprake is wanneer een vreemdeling doelbewust ervoor zorgt dat hij buiten het bereik blijft van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht, om deze overdracht te voorkomen. …

In aanvulling op het voorgaande overweegt de Afdeling ter verduidelijking dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, van onderduiken ook sprake kan zijn als er nog geen overdracht is gepland of als nog geen mogelijkheid bestaat om over te gaan tot overdracht. De minister wijst er terecht op dat zij veel voorbereidingshandelingen treft alvorens zij een concrete overdrachtsdatum vaststelt en een vlucht of ander vervoer boekt. …. Een andere uitleg zou bovendien betekenen dat de minister eerst een vlucht of ander vervoer moet boeken voor een vreemdeling die wellicht al geruime tijd ondergedoken is, of de uitspraak op een verzoek om voorlopige voorziening moet afwachten, alvorens zij de overdrachtstermijn kan verlengen. Dat zou afbreuk doen aan het nuttig effect van de Dublinverordening. …. Vergelijk het arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, Jawo.

Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de minister de overdrachtstermijn onder deze omstandigheden rechtmatig heeft verlengd.

De grief tegen Rb Roermond NL24.31587, 4.10.24 slaagt.
RvS 202406675/1/V2, 10.9.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2025:4498

HvJ EU: non-refoulementscheck verplicht bij oud niet-betwist terugkeerbesluit

De vreemdeling is niet tegen de uitvaardiging van het terugkeerbesluit, dat is opgelegd bij de buitenbehandelingstelling van zijn asielaanvraag, in beroep gegaan. Hij heeft een opvolgende aanvraag ingediend, die hij later heeft ingetrokken. Door de intrekking is het oorspronkelijke terugkeerbesluit van rechtswege opnieuw in werking getreden zonder dat de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit is getoetst door de rechter.  Op 6 mei 2025 heeft de rechtbank prejudiciële vragen gesteld aan het Hof.

Het Hof overweegt als volgt. Wanneer er zwaarwegende en op feiten berustende redenen zijn om aan te nemen dat een illegaal verblijvende derdelander in het land van bestemming zal worden blootgesteld aan een reëel risico op behandelingen die door het Handvest worden verboden, kan tegen die derdelander geen verwijderingsmaatregel worden uitgevaardigd zolang de risico duurt. Hetzelfde geldt voor een vreemdeling tegen wie een terugkeerbesluit is uitgevaardigd, dat deze niet heeft betwist en dat dus niet definitief is geworden. Gelet op het belang van het recht op vrijheid en de ernst van de inmenging in dat recht, moet worden geoordeeld dat artikelen 5 en 15 Terugkeerrichtlijn, in samenhang met artikelen 6, 19 lid 2 en 47 van het Handvest, aldus moeten worden uitgelegd dat de rechterlijke autoriteit die toezicht houdt op de inbewaringstelling of de voortzetting van de bewaring van een illegaal verblijvende derdelander, zich er zo nodig ambtshalve van moet vergewissen dat het beginsel van non-refoulement zich niet verzet tegen de verwijdering van die derdelander. Van de vreemdeling kan dus niet worden verlangd dat hij een asielverzoek indient teneinde de eerbiediging van het refoulementbeginsel te kunnen doen gelden.  

Ten aanzien van de tweede vraag, wordt geoordeeld dat artikel 5 en 15 Terugkeerrichtlijn, in samenhang met artikelen 6, 7, 24 lid 2 en 47 van het Handvest, aldus moet worden uitgelegd dat een nationale rechter die de rechtmatigheid toetst van de inbewaringstelling van een illegaal verblijvende derdelander met het oog op diens verwijdering ter uitvoering van een definitief terugkeerbesluit, verplicht is om zich – zo nodig ambtshalve – na te gaan of het belang van het kind en gezinsleven zich verzetten tegen die verwijdering.

HvJEU C-313/25 (Adrar), 4.9.25
ECLI:EU:C:2025:647
https://curia.europa.eu/juris/liste.jsf?num=C-313/25

Rb: zorg na niertransplantatie beschikbaar in Nigeria

Eiseres heeft een niertransplantatie gehad, waarbij sprake is van een langzaam afnemende functie van het transplantaat. De verwachting is dat eiseres op enig moment weer dialyse nodig heeft. In december 2023 was tijdelijke opname op de intensive care nodig, omdat sprake was van diverse ontstekingen en ontregeling van de bloedsuikerhuishouding waarvoor insulinebehandeling noodzakelijk was. Deze behandeling is op initiatief van eiseres weer beëindigd. Tijdens de opname heeft eiseres een trombose ontwikkeld. Eiseres wordt nu door een internist-nefroloog behandeld voor metabole complicaties, met suppletie van elektrolyten en remming van de achteruitgang van het transplantaat. Uitblijven van de behandeling zal naar verwachting leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn, omdat er complicaties zullen ontstaan. Op basis van de beschikbare informatie over Nigeria, heeft het BMA geconcludeerd dat de medische behandeling daar aanwezig is….

De rechtbank is van oordeel dat eiseres onvoldoende heeft onderbouwd dat de voor haar noodzakelijke medische behandeling en medicatie in Nigeria niet feitelijk toegankelijk is. …. Eiseres heeft zelf een stuk overgelegd van een ziekenhuis in Lagos waaruit volgt dat behandeling door een nefroloog daar mogelijk is. Verder heeft eiseres niet met stukken onderbouwd dat zij geen inkomen of eigen vermogen heeft. De rechtbank volgt niet dat het voor haar onmogelijk is om aan te tonen dat zij dit niet heeft.

Uit het voorgaande, in samenhang bezien, volgt dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de noodzakelijke medische behandeling in Nigeria aanwezig is en dat deze feitelijk toegankelijk is voor eiseres. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Rb Groningen NL25.17224, 12.9.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:16895

RvS: verblijf bij NLs stiefkind alleen bij bijzondere omstandigheden

Betrokkene heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Hij beoogt verblijf bij zijn Nederlandse stiefdochter op grond van Chavez. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, onder andere omdat de minister ten onrechte bijzondere omstandigheden vereist om de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het voordeel van betrokkene te laten uitvallen.

De minister komt hier in haar enige grief terecht tegen op. Betrokkene is het gezinsleven aangegaan tijdens zijn illegale verblijf in Nederland. Uit rechtspraak van het EHRM volgt inderdaad dat de minister in een dergelijk geval bijzondere omstandigheden mag vereisen om de belangenafweging in het voordeel van betrokkene te laten uitvallen. De minister verwijst daarbij terecht naar Werkinstructie 2020/16.

Uit het vorenstaande volgt dat de grief van de minister slaagt. Dit betekent dat zij bij een nieuw besluit op het door betrokkene gemaakte bezwaar in het kader van artikel 8 van het EVRM wel bijzondere omstandigheden mag vereisen om de belangenafweging in het voordeel van betrokkene te laten uitvallen.

RvS 202403215/1/V2, 29.8.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2025:4159

MvA&M: geen risicoprofiel Syrische christenen

Uit het ambtsbericht is voor het kabinet niet gebleken dat de christelijke gemeenschap als groep in algemene zin een bepaalde mate van risico loopt in Syrië. Gedurende de verslagperiode waren kerken geopend en konden de christelijke feestdagen worden gevierd.

Dat wil niet zeggen dat de aanslag niet verontrustend en bijzonder droevig is. Bij het aanwijzen van een risicoprofiel in het landgebonden asielbeleid, gaat het echter onder andere om de vraag of het een meer structurele en minder incidentele wijze betreft waarop een groep in de negatieve aandacht staat van actoren tegen wie geen bescherming door de eigen autoriteiten kan worden geboden. Het ambtsbericht geeft geen aanleiding om voor christenen tot die conclusie over te gaan.

Een aanvraag van een Syrische christen zal altijd individueel beoordeeld worden. Het is daarom niet zo dat Syrische christenen überhaupt niet in aanmerking kunnen komen voor internationale bescherming.

https://open.overheid.nl/documenten/128a914a-983b-4d48-8c2c-344bdefe3746/file, 4.9.25

WBV 2025/16: aanpassing asielbeleid Somalie

Naar aanleiding van het nieuwe ambtsbericht is vastgesteld dat alleenstaande vrouwen in héél Somalië te vrezen hebben voor seksueel en gender gerelateerd geweld. Ook journalisten en mensenrechtenactivisten bleven volgens voornoemd ambtsbericht risico lopen op geweld van álle strijdende partijen. De minister heeft daarom besloten om deze groepen als risicoprofiel voor geheel Somalië op te nemen. Voor de overige risicoprofielen heeft de minister besloten om de eerdere territoriale beperkingen met betrekking tot Zuid- en Centraal- Somalië te wijzigen naar ‘gebieden in Somalië die onder controle staan van Al Shabaab’, omdat Al Shabaab zijn controlegebied heeft vergroot tijdens de laatste verslagperiode.

Bovendien is in voornoemd ambtsbericht vastgesteld dat leiders van clans tijdens de verslagperiode in de negatieve belangstelling van Al Shabaab stonden wegens hun functie en niet wegens hun etniciteit. Gelet hierop heeft de minister besloten om ‘leiders van clans die de regering of verkiezingen (onder)steunen, of andere vooraanstaande personen in Somalië met een groot publiek bereik’ als risicoprofiel voor subsidiaire bescherming op te nemen.

Verder heeft de minister geconcludeerd om voor de regio’s Benadir (inclusief de hoofdstad Mogadishu), Galgaduud, Hiraan, Mudug, Lower Juba, Lower Shabelle en Middle Shabelle aan te nemen, dat daar sprake is van een relatief lager niveau van willekeurig geweld gelet op, onder andere, het aantal incidenten gericht op burgers en het aantal burgerslachtoffers als gevolg van de strijd tussen Al Shabaab en het regeringsleger, en de onderlinge strijd tussen clanmilities.

WBV 2025/16, 15.7.25 in Staatscourant 2025, 23602, 11.9.25
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-23602.html

Rb: 15c in Noord-West Libië

De rechtbank heeft verweerder ter zitting voorgehouden dat hij de situatie in Libië in deze uitspraak kwalificeert als een ‘relatief lager niveau van willekeurig geweld’. De rechtbank heeft verweerder dan ook de vraag gesteld of verweerder voornemens is om zijn beleid aan te passen gelet op het in juli 2025 tot stand gekomen Algemeen Ambtsbericht Libië. Voor zover verweerder toch nog steeds het beleid zou voeren dat er in Libië en meer in het bijzonder in Tripoli, geen sprake is van een internationaal of binnenlands gewapend conflict als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn, had verweerder dit beleid ook dienen te betrekken in zijn verweerschrift. Eiser moet immers weten waarom verweerder vindt dat hij geen reëel risico op ernstige schade loopt zodat hij daartegen ook beroepsgronden kan aanvoeren en de rechtbank moet weten welk beleid ten grondslag ligt aan het besluit en de geactualiseerde risicotaxatie om de rechtmatigheid van het besluit te kunnen beoordelen.

Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat inderdaad op grond van het Algemeen Ambtsbericht Libië 2025 het eerder ingenomen standpunt dat geen sprake is van een internationaal of binnenlands gewapend conflict als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn, wordt verlaten en ten aanzien van Noordwest Libië waar Tripoli onder valt, inmiddels (wéér) wordt aangenomen dat wel sprake is van een sprake is van een dergelijk gewapend conflict. Verweerder heeft voorts toegelicht dat het gewijzigde beleid op korte termijn zal worden opgenomen in de Vreemdelingencirculaire en dat daarop vooruitlopend verweerder in de onderhavige procedure reeds op grond van dit nieuwe beleid heeft beoordeeld of aan eiser subsidiaire bescherming moet worden verleend.

Rb Roermond NL24.19375, 2.9.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:16281

RvS: veilig derde land moet toegankelijk zijn, onderzoek verkrijgen Kameroens paspoort nodig

Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling moet de minister, als zij aan haar besluit ten grondslag legt dat een land voor een vreemdeling een veilig derde land is, aannemelijk maken dat die vreemdeling wordt toegelaten tot dat land. Het is vervolgens aan die vreemdeling om met tegenbewijs te komen door voldoende twijfel te zaaien dat de door de minister geschetste mogelijkheden om toegang te krijgen tot dat land in zijn geval niet aanwezig zijn. Daarnaast is het aan de vreemdeling om inspanningen te verrichten om daadwerkelijk te worden toegelaten tot het veilige derde land, tenzij niet van hem kan worden verlangd dat hij opnieuw probeert toegang tot en verblijf in dat land te krijgen.

Niet in geschil is dat betrokkene eerder toegang tot en een verblijfsvergunning in Gambia heeft gehad. De minister stelt zich daarom terecht op het standpunt dat aannemelijk is dat Gambia voor betrokkene een veilig derde land is en dat betrokkene in beginsel toegang heeft tot Gambia. In zoverre heeft de minister voldaan aan de op haar rustende bewijslast….

Betrokkene heeft terecht betwist dat de door de minister geschetste mogelijkheden om toegang te krijgen tot Gambia aanwezig zijn. Hij heeft aangevoerd dat zijn Kameroense paspoort is verlopen en hij zich niet kan wenden tot de Kameroense ambassade voor het aanvragen van een nieuw paspoort. Als reden daarvoor noemt hij dat hij vreest voor vervolging door de Kameroense autoriteiten en dat deze autoriteiten dan eenvoudig kunnen concluderen dat hij asiel heeft aangevraagd, waardoor zijn problemen mogelijk zullen verergeren. Omdat de minister niet inhoudelijk is ingegaan op de bezwaren van betrokkene, heeft de minister het besluit niet deugdelijk gemotiveerd.

De minister zal een nieuw besluit op de aanvraag moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak van de Afdeling, waarbij zij eerst ingaat op de bezwaren van betrokkene om een nieuw paspoort aan te vragen en, indien de minister deze bezwaren steekhoudend vindt, op de vraag of van betrokkene andere inspanningen kunnen worden verlangd om daadwerkelijk te worden toegelaten tot het veilige derde land. Pas als vaststaat dat er geen toegang mogelijk is tot dat veilige derde land, moet de minister de aanvraag zelf inhoudelijk behandelen.

Het hoger beroep tegen Rb Haarlem NL23.30159, 21.11.23 is ongegrond.
RvS 202307271/1/V3, 11.9.25
ECLI:NL:RVS:2025:4358

Pagina's