De voorzieningenrechter stelt vast dat niet in geschil is dat de overgelegde lp is afgegeven door bevoegde autoriteiten (de Burundese ambassade in Den Haag), en daarop identiteitsgegevens zijn vermeld en een pasfoto bevat. Evenmin is in geschil dat de lp door Bureau Documenten echt is bevonden. Dat in het kader van de eerdere asielprocedures de identiteit, nationaliteit en herkomst van verzoeker ongeloofwaardig zijn geacht op basis van de toen overgelegde documenten en deze besluiten in rechte vaststaan, vormt op zichzelf geen argument om hieraan voorbij te gaan.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat een echt bevonden lp afgegeven door bevoegde autoriteiten in algemene zin een zekere bewijswaarde kan hebben ten aanzien van de identiteit van een vreemdeling. Hierbij is mede van belang dat niet is gebleken dat de geboorteakte waarop de lp is gebaseerd zelf vals zou zijn bevonden, dat verzoeker stelt dat hij, naast het verstrekken van de geboorteakte, in het kader van de lp een gesprek heeft gehad met twee medewerkers van de ambassade over zijn familie en woonplaats en dat in het bestreden besluit is aangegeven dat het in het voornemen beschreven (telefonisch) gedane onderzoek bij de Burundese autoriteiten naar de lp-verstrekking, komt te vervallen. Gelet op het voorgaande kan naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter het beroep op dit moment een redelijke kans van slagen niet worden ontzegd.
De voorzieningenrechter wijst daarom het verzoek om voorlopige voorziening toe,
Rb Utrecht NL25.28431, 18.7.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:13952
Een verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land kan in het kader van een versnelde procedure aan de grens worden afgewezen wanneer zijn land van herkomst door een Lidstaat als 'veilig' wordt aangewezen. Het Hof van Justitie preciseert dat Lidstaten dit kunnen doen door middel van een wetgevingshandeling, op voorwaarde dat een rechter doeltreffend kan toetsen of de in het Unierecht gestelde materiële voorwaarden zijn vervuld. De verzoeker en de nationale rechter moeten toegang hebben tot de informatiebronnen waarop deze aanwijzing berust.
Een Lidstaat mag een land niet in de lijst van veilige landen van herkomst opnemen indien dit land niet aan zijn gehele bevolking voldoende bescherming biedt.
HvJ EU Joined Cases C-758/24 | [Alace] and C-759/24 | [Canpelli], 1.8.25
https://curia.europa.eu/juris/documents.jsf?num=C-758/24
De minister heeft het asielverzoek van de Eritrese vreemdeling niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is. De vreemdeling vreest voor terugkeer naar Frankrijk omdat zij daar veelvuldig is verkracht door haar voormalige werkgever en is mishandeld door zijn vrouw. Zij heeft een hoog suïciderisico. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister op basis van het C.K.-arrest rekening dient te houden met alle aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen die uit een overdracht zouden voortvloeien.
De Afdeling oordeelt als volgt. Wanneer een asielzoeker objectieve gegevens overlegt die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen aantonen waartoe een overdracht zelf zou kunnen leiden, moet de minister bij het nemen van het overdrachtsbesluit beoordelen wat het risico is dat die gevolgen zich voordoen. Deze vergewisplicht is aanwezig wanneer het suïciderisco van een asielzoeker als gevolg van overdracht door een medisch deskundige hoog wordt ingeschat. In dit bijzondere geval blijkt uit de actuele en gedetailleerde medische informatie van diverse behandelaren een zorgwekkende psychische toestand van de vreemdeling in relatie tot overdracht aan Frankrijk. De minister heeft daarmee niet voldaan aan de vergewisplicht van het C.K.-arrest.
Hoger beroep tegen Rb Den Bosch NL24.12742, 22.1.25 ongegrond.
ABRvS 202500591/1, 18.7.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2025:3297
De Afdeling heeft in ABRvS 23 juli 2025 geoordeeld dat Dublinoverdrachten van alleenstaande niet kwetsbare mannen aan België niet langer zijn toegestaan. Per direct kan in een aantal Dublin België zaken niet meer worden beslist. Het betreft hier zaken van alleenstaande niet-kwetsbare mannen. Op zaken van gezinnen, vrouwen en kwetsbare mannen kan wel worden beslist. In lopende beroepszaken zal de beschikking worden ingetrokken. De gevolgen voor andere stappen in de Dublinprocedure worden nog besproken.
De minister heeft de afgeleide verblijfsvergunning asiel van betrokkene voor verblijf bij haar echtgenoot met terugwerkende kracht ingetrokken tot 9 april 2020, omdat betrokkene sinds die datum niet meer met haar echtgenoot samenwoont. Betrokkene heeft op 8 februari 2020 een zelfstandige aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Die aanvraag heeft de minister afgewezen, de afwijzing is op 1 februari 2024 in rechte vast komen te staan.
De rechtbank heeft overwogen dat de minister terecht aanleiding heeft gezien om de afgeleide verblijfsvergunning in te trekken, omdat niet ter discussie staat dat betrokkene niet langer een werkelijk huwelijksleven onderhoudt met haar echtgenoot. De intrekking met terugwerkende kracht tot het moment dat betrokkene niet meer met haar echtgenoot samenwoonde, is in dit geval volgens de rechtbank echter wel onevenredig. Volgens de rechtbank heeft de minister niet deugdelijk gemotiveerd waarom zij ervoor heeft gekozen om te wachten met het nemen van het intrekkingsbesluit totdat de rechtbank op het beroep van betrokkene tegen de afwijzing van haar zelfstandige asielaanvraag heeft beslist. Betrokkene kon hierdoor geen aanspraak maken op opvangvoorzieningen, maar had wel recht op een woning en uitkeringen. Vanwege de intrekking met terugwerkende kracht heeft betrokkene hier achteraf gezien geen recht op gehad, zodat zij deze kosten, naar het de rechtbank voorkomt, moet terugbetalen. Zij heeft daarom bepaald dat de intrekking plaatsvindt per 24 oktober 2022, de datum van het intrekkingsbesluit….
De minister voert tevergeefs aan dat zij bij het betrekken van mogelijke financiële gevolgen van de intrekking bij haar evenredigheidsbeoordeling moet treden in de toepasselijkheid en uitleg van wet- en regelgeving buiten haar bevoegdheidsgebied, in dit geval dat van de Belastingdienst/Toeslagen of de gemeente die belast is met de uitvoering van de Participatiewet. …. De Afdeling benadrukt dat een intrekking met terugwerkende kracht op zichzelf niet onevenredig hoeft te zijn, maar de minister bij haar evenredigheidsbeoordeling dus wel de financiële gevolgen van die intrekking moet betrekken. Dit klemt te meer als de intrekking over een langere periode terugwerkt.
De grief slaagt niet.
Hoewel de minister niet alle relevante feiten en omstandigheden bij haar evenredigheids-beoordeling heeft betrokken, klaagt zij in haar tweede grief terecht dat de rechtbank ten onrechte de intrekkingsdatum heeft bepaald …. Betrokkene heeft pas bij haar schriftelijke uiteenzetting twee brieven van de Belastingdienst/Toeslagen overgelegd waarin staat hoeveel te veel ontvangen huur- en zorgtoeslag zij moet terugbetalen. Op dat moment was in dit geval pas duidelijk wat de financiële gevolgen zijn.
De grief slaagt.
Het hoger beroep van de minister tegen Rb Groningen NL22.23706, 9.2.23 is gegrond. Met het terechte oordeel van de rechtbank dat de minister de financiële gevolgen van de intrekking bij haar evenredigheidsbeoordeling had moeten betrekken, hangt samen dat de minister in een nieuw besluit de ingangsdatum van de intrekking opnieuw moet beoordelen. Zij moet hierbij ook de stukken die betrokkene in hoger beroep heeft overgelegd, betrekken.
RvS 202301253/1/V1, 16.7.25
ECLI:NL:RVS:2025:3205
Eiser voert aan dat Nederland verantwoordelijk is voor het bieden van adequate opvang omdat hij niet kan terugkeren naar Jemen vanwege het risico op schending van artikel 3 van het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser stelt dat hij op grond van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) recht heeft op financiële ondersteuning voor zijn levensonderhoud. …. Daarnaast stelt eiser dat de bed-, bad- en broodregeling (ook wel de Landelijke Vreemdelingenvoorzieningen) niet voldoet aan de minimale eisen van opvang en bovendien afgeschaft is. Ook stelt eiser dat de verwijzing naar een vrijheidsbeperkende locatie als basisvoorziening onterecht is. Ter zitting heeft eiser de rechtbank verzocht, indien de rechtbank het voorgaande niet volgt, een prejudiciële vraag voor te leggen aan het Hof over de verenigbaarheid van een vrijheidsbeperkende locatie met artikel 4 van het Handvest in de situatie van eiser.
De rechtbank overweegt het volgende. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling kan het COa niet gehouden worden tot het verlenen van opvang in de situaties die niet zijn voorzien in de Rva. … De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser niet meer behoort tot de categorieën vreemdelingen aan wie opvang wordt geboden zoals bepaald in artikel 3 van de Rva.
De rechtbank is van oordeel dat het COa zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden, waardoor het COa opvang zou moeten verlenen aan eiser buiten de Rva om. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd in de zin van een acute medische noodsituatie.
Rb Utrecht AWB 24.18710, 20.6.2
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:13098
De rechtbank stelt vast dat op 19 oktober 2024 een removal order is uitgebracht aan Royal Air Maroc. Deze removal order houdt de verplichting in voor de luchtvaartmaatschappij waarmee eiser is aangekomen, eiser buiten het Schengengebied te brengen als de minister daarom vraagt. De minister heeft toegelicht dat de removal order zal worden gebruikt om eiser terug te voeren naar de luchthaven van Yaoundé in Kameroen.
Uit het Verdrag van Chicago volgt dat een verdragsstaat, Kameroen in dit geval, de persoon die is verwijderd uit een Staat waar hij ontoelaatbaar is bevonden, Nederland, die persoon accepteert voor verder onderzoek, zolang deze persoon zijn reis vanuit die Staat is begonnen. Dit is het geval. Eiser is namelijk via Kameroen naar Nederland gereisd. …. Dat eiser wellicht geen toegang krijgt tot het grondgebied van Kameroen en alleen tot de luchthaven is in dit kader niet van belang, aangezien het niet uit de Terugkeerrichtlijn blijkt dat dit vereist is. Dat eiser geen banden heeft met Kameroen maakt dit evenmin anders. Ook dit is geen vereiste.
De rechtbank constateert verder dat eiser is gehoord op het voornemen van de minister een aanvullend terugkeerbesluit te nemen met als land van terugkeer Kameroen en dat de minister in het aanvullend terugkeerbesluit wel heeft gemotiveerd dat terugkeer naar Kameroen als land van doorreis geen schending oplevert van artikel 3 van het EVRM. …. Gelet op het voorgaande heeft de minister voldoende gemotiveerd dat eiser met een removal order kan terugkeren naar Kameroen en dat er geen sprake is van schending van non-refoulement.
Het beroep is ongegrond.
Rb den bosch NL24.44002, 12.6.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:12002
In deze brief aan minister Van Weel van Asiel en Migratie verzoeken de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), de Inspectie van het Onderwijs (IvhO) en de Inspectie Justitie en Veiligheid (Inspectie JenV) om nadrukkelijk oog te hebben voor de effecten en het belang van een zorgvuldige toetsing van wetgeving. Dit naar aanleiding van het amendement behorend bij het onlangs aangenomen wetsvoorstel Asielnoodmaatregelenwet, waarbij volgens de inspecties de effecten en uitvoerbaarheid onvoldoende in kaart zijn gebracht. Bij dit amendement wordt (hulp aan) onrechtmatig verblijf strafbaar gesteld. Deze vrees voor straf zal leiden tot een inperking van de feitelijke toegankelijkheid tot onderwijs, medische zorg en bescherming tegen misdrijven. De inspecties zijn bezorgd om de steeds kwetsbaardere positie van onrechtmatig verblijvende mensen doordat zij geen gebruik meer kunnen/durven maken van basale hulpstructuren. Wat leidt tot bredere maatschappelijke risico’s voor onder meer de veiligheid, leefbaarheid en volksgezondheid. Dit vormt een onwerkbaar dilemma voor de professionals, uitvoeringsorganisaties, individuen, groepen en de samenleving als geheel.
De vraag die ik aan u wil stellen is of een aanmerkelijke kans bestaat dat naast de specifieke gedraging als bedoeld in het amendement ook individuele gedragingen van derden uit menselijkheid of humanitaire hulp kunnen worden aangemerkt als medeplegen of medeplichtigheid en daardoor strafbaar kunnen zijn. In aanvulling daarop zou ik u willen vragen daarbij te betrekken welke criteria of gezichtspunten relevant kunnen zijn als het gaat om strafbaarheid wegens medeplegen en medeplichtigheid aan dit strafbare feit.
Bij deze doe ik u het verzoek mij hierover voor te lichten. In de beantwoording van voornoemde vragen van het lid Diederik van Dijk heb ik tevens aangegeven na ommekomst van uw advies met zowel de Tweede Kamer als Eerste Kamer te beraadslagen over de consequenties hiervan alvorens het betreffende artikel in werking te laten treden. Gelet op de urgentie van de problematiek die de Asielnoodmaatregelenwet beoogt te adresseren, hoop ik dit zo snel mogelijk te kunnen doen.
https://open.overheid.nl/documenten/11f536b0-9c6c-44db-8d7f-323e70c54de0/file, 11.7.25
Eiseres is in ieder geval sinds 2009 in Nederland en zij heeft hier nooit een verblijfsvergunning gehad. De Afdeling heeft geoordeeld dat wanneer het privéleven wordt opgebouwd tijdens illegaal verblijf of een periode waarin de verblijfsrechtelijke status onzeker is, dat privéleven alleen in uitzonderlijke gevallen kan leiden tot een verplichting tot het laten voortzetten van dat privéleven. De rechtbank is van oordeel dat de minister in het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd tot de conclusie is gekomen dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiseres uitvalt.
Eiseres heeft niet onderbouwd dat zij zich in Armenië niet staande zou kunnen houden. … Dat het voor eiseres inmiddels mogelijk meer zal vragen om een nieuw leven op te bouwen in Armenië, is geen omstandigheid die ertoe leidt dat eiseres haar privéleven in Nederland voort zou moeten kunnen zetten. De minister heeft overigens wel degelijk in eiseres haar voordeel meegewogen dat zij lange tijd in Nederland heeft verbleven, maar de minister heeft mogen concluderen dat die omstandigheid niet voldoende zwaar weegt om tot een andere uitkomst te komen.
Rb Groningen AWB 25/6465, 8.7.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:12053