Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning ingetrokken met terugwerkende kracht tot 22 februari 2015. Verweerder legt aan deze intrekkingen ten grondslag dat de gestelde homoseksuele geaardheid van eiser, op grond waarvan aan hem de verblijfsvergunningen zijn verleend, niet langer geloofwaardig wordt geacht; eiser heeft hierover onjuiste gegevens verstrekt.
Op 13 januari 2022 heeft mevrouw A, die net als eiser de Mongolische nationaliteit heeft, een aanvraag verblijf bij partner ingediend. Volgens deze aanvraag is eiser haar partner is en zijn uit hun relatie twee kinderen geboren; in 2019 en 2021. …
Volgens de rechtbank acht verweerder niet ten onrechte niet langer geloofwaardig dat eiser ten tijde van de asielprocedure homoseksueel was. Verweerder stelt zich dan ook terecht op het standpunt dat eiser onjuiste gegevens heeft verstrekt en dat de verblijfsvergunningen hem niet waren verleend als hij dat niet had gedaan.
Rb Rotterdam AWB 23/3109, 13.5.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:16614
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister onvoldoende gemotiveerd waarom de gestelde staatloosheid ongeloofwaardig is. Hierbij wijst de rechtbank erop dat eiser altijd heeft verklaard dat hij een Eritrese vader en Ethiopische moeder heeft. Daarbij heeft eiser een rapport overgelegd waaruit blijkt dat mensen met de achtergrond zoals die van eiser het risico lopen op staatloosheid.
De minister heeft gelet hierop onvoldoende gemotiveerd waarom sprake is van algemene informatie die niet is toegespitst op eiser. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de minister niet betwist dat de moeder van eiser Ethiopische is en op de zitting heeft aangegeven dat gevolgd kan worden dat de vader van eiser Eritrees is. …. De minister heeft zijn besluit dan ook onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
Het beroep is gegrond.
Rb Arnhem NL25.11052, 9.9.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:16726
Als een amv zijn leeftijd niet kan aantonen en er na de leeftijdsschouw tot twijfel over de opgegeven leeftijd wordt geconcludeerd, kan een medisch leeftijdsonderzoek volgen. De IND komt de amv hiermee tegemoet in diens bewijsnood.
In dit informatiebericht wordt ook uiteengezet wanneer omkering van de bewijslast mogelijk zou kunnen zijn en zou kunnen worden afgezien van een leeftijdsonderzoek.
Wanneer in een individueel geval kan worden gemotiveerd dat er sprake is van
1) misleiding; en/of
2) te kwader trouw handelen over de opgegeven leeftijd;
moet worden bezien of zonder een medisch leeftijdsonderzoek van de meerderjarigheid van de gestelde amv kan worden uitgegaan.
Eiser heeft in het aanvullend gehoor onder meer verklaard dat er in Algerije geen vrijheid van meningsuiting is, hij zijn mening overal wil geven en dat hij het belangrijk vindt om zich politiek te uiten. Eiser heeft ook in beroep gehandhaafd dat hij uit politieke overtuiging heeft deelgenomen aan de Hirak-demonstraties.
Uit het arrest S. en A. volgt dat het begrip ‘politieke overtuiging’ in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder e, van de Kwalificatierichtlijn ruim moet worden uitgelegd. Dit kan elke overtuiging of kwestie omvatten betreffende het staatsapparaat, de regering, de samenleving of een bepaald beleid, ongeacht de sterkte ervan of hoe diepgeworteld deze is bij de verzoeker. Een opvatting, gedachte of mening van een verzoeker die nog niet negatief in de belangstelling heeft gestaan van potentiële actoren van vervolging in zijn land van herkomst, kan reeds onder het begrip ‘politieke overtuiging’ vallen indien deze verzoeker verklaart die opvatting, gedachte of mening te hebben of te uiten. Gelet op deze ruime uitleg die het Hof aan dit begrip geeft, die ertoe strekt dat snel sprake zal zijn van een politieke overtuiging als een vreemdeling zich erop beroept, heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom in dit geval geen sprake is van een politieke overtuiging als bedoeld in artikel 10 van de Kwalificatierichtlijn en waarom een risicobeoordeling ter zake achterwege kan blijven.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand kunnen worden gelaten. … De minister zal in de gelegenheid worden gesteld het motiveringsgebrek te herstellen. Indien de minister zich op het standpunt stelt dat toch sprake is van een politieke overtuiging, dient de minister vervolgens de zwaarwegendheid ervan te beoordelen.
Rb Utrecht NL25.5550, 28.7.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:16197
De rechtbank stelt vast dat de minister niet heeft kunnen achterhalen of het door hem aanvullend overgelegde document met de titel ‘beschikking van 25 januari 2007’ daadwerkelijk aan eiser is verzonden en bekend is gemaakt. De rechtbank stelt dan ook vast dat uit het dossier niet blijkt dat bij besluit van 25 januari 2007 is beslist op de derde asielaanvraag. … De conclusie dat er al een inhoudelijk oordeel is gegeven over het door eiser overgelegde paspoort is daarom niet deugdelijk gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt.
RbArnhem NL25.18751, 9.9.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:16729
Voorop wordt gesteld dat de vreemdeling niet-betwist heeft verklaard dat zij van jongs af aan slachtoffer is geweest van gender-gerelateerd geweld in zowel Iran, waardoor zij in Griekenland vluchtelingenstatus heeft verkregen, als in Griekenland toen zij daar werd opgevangen. Het staat vast dat haar mentale gezondheid is verslechterd tot suïcidale gedachten.
Onder artikel 2 (d) van de Convention dienen lidstaten zich ervan te weerhouden om deel te nemen aan handelingen die bijdragen aan de discriminatie van vrouwen. Gender-gerelateerd geweld valt op grond van artikel 1 van de Convention onder handelingen van discriminatie. Ook dienen staten ten alle tijden rekening te houden met het non-refoulementbeginsel. Een lidstaat zou de Convention schenden als zij een vreemdeling terug zouden sturen naar een andere staat waar het voorzienbaar is dat gender-gerelateerd geweld zal voordoen. Dergelijke schending zal zich ook voordoen als de autoriteiten in die staat geen bescherming kunnen bieden tegen dit geweld. Tot slot zijn de Zwitserse autoriteiten verplicht om een geïndividualiseerd en gender-gebaseerd onderzoek te verrichten naar de reëel, persoonlijke en voorzienbare risico’s waar de vreemdeling mee geconfronteerd zal worden, als een slachtoffer van gender-gerelateerd geweld dat kampt met suïcidale gedachtes.
CEDAW, 171/2021 (ZE en AE t. Zwitserland), 4.7.25
https://www.refworld.org/jurisprudence/caselaw/cedaw/2025/en/150333
Vgl ook Afghaans slachtoffer van sexueel geweld met status in Griekenland
CEDAW 169/2021 (K.J. t. Zwitserland), 4.7.25
https://www.refworld.org/jurisprudence/caselaw/cedaw/2025/en/150322
Vgl ook Nigeriaans slachtoffer van sexueel geweld met status in Italië
CEDAW 172/2021, 2.7.25
https://documents.un.org/doc/undoc/gen/n25/192/09/pdf/n2519209.pdf
Samen met meer dan 100 organisaties reageerden we op de dreigende strafbaarstelling van mensen zonder verblijfsvergunning in een brief aan de Eerste Kamer.
We concluderen: Het strafbaar stellen van mensen zonder verblijfspapieren druist in tegen fundamentele mensenrechten zoals toegang tot onderwijs voor minderjarigen, medische zorg en juridische bijstand. Deze maatregel bedreigt de meest kwetsbare groepen, stimuleert ernstige vormen van uitbuitingscriminaliteit, ondermijnt veiligheid en openbare orde en vergroot maatschappelijke spanningen. Het amendement is onrechtsstatelijk, onrechtvaardig, bewezen ineffectief en staat haaks op de waarden van onze rechtsstaat.
De voorzieningenrechter zal zich beperken tot een afweging van de belangen van verzoeker en de minister in het kader van de verzochte voorziening. Deze belangenafweging valt uit in het voordeel van verzoeker.
Verzoeker heeft aangegeven dat hij afhankelijk is van een combinatie van een groot aantal medicijnen en hij heeft zelf (kort) onderzoek verricht naar de beschikbaarheid daarvan in Sri Lanka. Dat onderzoek heeft uitgewezen dat de benodigde medicatie in de door hem geraadpleegde reguliere apotheek niet beschikbaar is (“out of stock”). Daarmee valt op voorhand niet uit te sluiten dat het algemene standpunt van de minister, dat de problemen met wisselende beschikbaarheid van medicatie in Sri Lanka zijn opgelost, in het geval van verzoeker enige nuancering behoeft.
De belangen van verzoeker, die hiermee opvang behoudt, wegen zwaarder dan de belangen van de minister.
Rb Arnhem NL25.37255, 21.8.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:15786
Door deze wijziging wordt het mogelijk dat in uitzonderlijke omstandigheden voor ten hoogste twee maanden wordt afgeweken van de normale regels wat betreft uren buiten de cel. De regeling heeft een duur van maximaal twee maanden en kan telkens met twee maanden worden verlengd, indien de uitzonderlijke omstandigheden die aanleiding waren voor het instellen van de regeling blijven bestaan. Voorts geldt dat de ministeriële regeling moet worden ingetrokken als de noodzaak daartoe niet meer aanwezig is….
Verder is het mogelijk dat de directeur een verzoek tot beoordeling van detentiegeschiktheid niet in behandeling neemt.
Ook zal het bezoek van advocaten en andere hulpverleners niet meer altijd gefaciliteerd worden.
Tenslotte zal de maximale ophoudingstermijn voor het voorbereiden van de bewaring worden uitgebreid van de oorspronkelijke 6 uur naar maximaal achtenveertig uur.
https://www.tweedekamer.nl/downloads/document?id=2025D35950, 28.8.25
Advies RvS: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-24145.html, 15.7.25
De Afdeling zal de volgende prejudiciële vragen aan het Hof voorleggen:
Vraag 1: Moet artikel 6 van richtlijn 2008/115/EG, gelezen in samenhang met artikelen 3, 5, 8 en 9, eerste lid, aanhef en onder a, van richtlijn 2008/115/EG, en gelezen in samenhang met de artikelen 17 en 19, tweede en derde lid, aanhef en onder a, van richtlijn 2011/95/EU, aldus worden uitgelegd dat de lidstaat, behoudens de in artikel 6, tweede tot en met vijfde lid, van richtlijn 2008/115/EG genoemde uitzonderingen, verplicht is om jegens een derdelander die illegaal op zijn grondgebied verblijft en die is uitgesloten van subsidiaire bescherming, een terugkeerbesluit uit te vaardigen? En geldt daarbij de verplichting om gelijktijdig met het nemen van een terugkeerbesluit, schriftelijk te bevestigen dat de verwijdering van die derdelander wordt uitgesteld, indien deze in strijd is met het beginsel van non-refoulement (prejudiciële vraag van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 12 maart 2025, bij het Hof ingeschreven onder zaak C-202/25)?
Vraag 2: Moeten de artikelen 1, 4 en 7 van het EU Handvest, en de artikelen 5, 6, 9 en 14 van richtlijn 2008/115/EG, gelezen in samenhang met de uitleg van die bepalingen in de arresten AA, ECLI:EU:C:2023:540, en Ararat, ECLI:EU:C:2024:892, aldus worden uitgelegd dat deze zich ertegen verzetten dat een terugkeerbesluit wordt uitgevaardigd indien daarin onmiddellijk de verwijdering voor onbepaalde tijd wordt uitgesteld vanwege het risico op schending van het non-refoulementbeginsel?
Vraag 3: Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, wenst de Afdeling van het Hof te vernemen of de artikelen 5, 9 en 14 van richtlijn 2008/115/EG aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale wettelijke regeling waarbij illegaal in Nederland verblijvende personen, die vanwege een risico op schending van het non-refoulementbeginsel in het land van herkomst voor onbepaalde tijd niet kunnen worden verwijderd en ook geen verblijfsrecht krijgen in Nederland, gedurende een periode van minstens tien jaar uitsluitend aanspraak kunnen maken op onderwijs, medisch noodzakelijke zorg of rechtsbijstand, terwijl onzeker is of zij na die periode wel in aanmerking komen voor een verblijfsrecht?
De behandeling van de hoger beroepen in de zaken nrs. 202304482/1/V3 en 202304625/1/V3 zal worden geschorst totdat het Hof uitspraak heeft gedaan.
RvS 202304482/1/V3 en 202304625/1/V3, 27.8.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2025:4046