De rb overweegt dat de 28 mensen in de beroepszaken onder nrs. 1 t/m 28 aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij beëindiging van de opvang niet zelf in bed, bad en brood kunnen voorzien en daarmee een groot risico lopen op een onmenselijke of vernederende behandeling. De minister moet nu per persoon een beoordeling maken. Tot die tijd mogen ze voorlopig in de door de gemeente Amsterdam aangeboden opvang blijven, die door de verantwoordelijke minister moet worden betaald.
In de zaken onder nrs. 29 en 30 heeft de minister ter zitting al erkend dat het bestreden besluit juridisch niet deugt, en dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, omdat de weigering om de betrokken eiser toe te laten tot de LVV een feitelijke handeling was waartegen bezwaar open stond.
De in de bijlage genoemde beroepszaken onder nrs. 31 t/m 36 zijn ongegrond. De mededeling in de sommatiebrief/uitstroombrief om de opvang te verlaten brengt geen (nieuw) rechtsgevolg met zich mee, maar is het rechtstreekse gevolg van de beëindiging van het LVV-traject en daarmee dus ook beëindiging van de opvang. Het bezwaar van eisers is dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Beroepen onder nrs. 1 t/m 30 gegrond; beroepen onder nrs. 31 t/m 36 ongegrond; wijst voorlopige voorzieningen af.
Rb Amsterdam (mk), AWB 23/9783 e.a., 26.5.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:9288
De vaste commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-raad behandelt momenteel de Terugkeerverordening. De commissie is van oordeel dat dit voorstel van zodanig politiek belang is dat de Kamer een parlementair behandelvoorbehoud bij het voorstel wenst te plaatsen.
De commissie acht dit wenselijk omdat het een voorstel van substantiële reikwijdte en omvang betreft, maar het tegelijkertijd moeilijk te beoordelen is of het voorstel daadwerkelijk bijdraagt aan het doel om het terugnamesysteem te verbeteren. Immers, ondanks een toezegging van de Europese Commissie ontbreekt het aan een impact assessment. Gelet hierop is de Eerste Kamer naar het oordeel van de commissie niet goed in staat om het voorstel te beoordelen op doeltreffendheid, noodzakelijkheid, evenredigheid en verenigbaarheid met bestaande (inter)nationale wetgeving. Een beeld hierbij ontbreekt niet alleen op Europees niveau, maar ook op nationaal niveau ontbreekt het aan onderbouwde inzichten in wat de gevolgen (juridisch, beleidsmatig, uitvoeringspraktijk) zijn van de voornemens.
Kamerstuk 36761-B, 3.6.25
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-1198776
The European Commission proposed new rules that expand the concept of “safe third country” and would allow member states to deport people to countries they have no connection with. Under the proposal, people could be deported to countries they simply transited through or to countries that have an agreement with the member state in question. Appeals against inadmissibility decisions based on the safe third country concept will no longer have an automatic suspensive effect.
Amnesty International denounced the proposal as a “cynical attempt to downgrade rights and offload asylum responsibilities”.
https://ec.europa.eu/commission/presscorner/detail/en/ip_25_1224, 20.5.25
Eisers betreffen een moeder en haar drie zonen, geboren in 2014, 2015 en 2020. Eiseres heeft vanaf haar inreis in Nederland in 2011 ononderbroken in Nederland gewoond. Verweerder neemt (aanvullende) terugkeerbesluiten en bepaalt Ethiopië als land van terugkeer.
De rechtbank stelt vast dat niet is gemotiveerd dat de kinderen zullen worden toegelaten tot Ethiopië. Ten aanzien van eiseres is onvoldoende duidelijk of de nationaliteitsbevestiging door de Ethiopische autoriteiten op haar betrekking heeft. Reeds hierom moeten alle terugkeerbesluiten worden vernietigd.
De rechtbank overweegt daarnaast dat verweerder bij het tenuitvoerleggen van de Terugkeerrichtlijn het beginsel van non-refoulement moet eerbiedigen.
Verweerder heeft niet aan de kinderen gevraagd wat de gevolgen voor hen zijn als ze Nederland moeten verlaten, bijvoorbeeld dat zij niet langer contact kunnen onderhouden met hun vader en dat zij hun sociale omgeving moeten verlaten. Verweerder had een BIC-assessment moeten laten verrichten om te onderzoeken wat het belang van het kind is en wat de gevolgen van zijn besluiten voor deze kinderen zijn alvorens deze (aanvullende)terugkeerbesluiten vast te stellen.
Ten aanzien van eiseres en de twee oudste kinderen is eerder een terugkeerbesluit vastgesteld, dit betekent niet dat het uitsluitend aan hen is om nieuwe feiten en omstandigheden aan te dragen waaruit blijkt dat de eerder vastgestelde terugkeerbesluiten berusten op een achterhaalde situatie zeker nu verweerder een ander derde land als land van bestemming aanmerkt. Verweerder moet ook uit eigen beweging nagaan of eisers, die de Eritrese nationaliteit hebben, indien zij, al dan niet gedwongen, vertrekken naar Ethiopië een 3 EVRM-risico lopen. De rechtbank vernietigt daarom alle terugkeerbesluiten.
De rechtbank overweegt, om misverstanden aan de zijde van eisers te voorkomen, dat de rechtbank door de terugkeerbesluiten te vernietigen niet bepaalt dat verweerder aan hen verblijfsvergunningen moet verlenen. Of dat zo is kan de rechtbank niet beoordelen omdat niet is gevraagd om verblijfsvergunningen en verweerder hier dus ook geen beslissing over heeft genomen. Indien eiseres en haar drie kinderen een verblijfsvergunning willen verkrijgen om hun leven in Nederland voort te zetten op rechtmatige wijze zullen zij zich daartoe dus tot verweerder moeten wenden. Beroep gegrond, vernietiging terugkeerbesluiten.
Rb Roermond NL24.43023, NL24.43014, NL24.43020 en NL24.43031, 2.6.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBLIM:2025:5271
An Italian court asked the Court of Justice about the scope of the general offence of facilitation of unauthorised entry, provided for by EU law.
The Court answers that the conduct of a person who, in breach of the rules governing the movement of persons across borders, brings into the territory of a Member State minors who are third-country nationals and are accompanying him or her, and over whom he or she exercises actual care, does not fall within the scope of that offence. Indeed, such conduct does not constitute facilitation of illegal immigration, which EU law seeks to combat, but the exercise of that person’s responsibility in respect of those minors, stemming from their family relationship. EU law therefore precludes national legislation criminalising that conduct.
HvJ EU Case C-460/23 | [Kinsa] , 3.6.25
https://curia.europa.eu/juris/liste.jsf?num=C-460/23
Het gaat in deze zaak om de aanvragen van eiseres, en haar twee kinderen van 14 en 10 jaar oud. Eiseres is in 2009 Nederland binnengekomen met een visum. Tussen 2009 en 2010 heeft zij een verblijfsvergunning gehad. De kinderen zijn geboren in Nederland en hebben hun gehele leven in Nederland gewoond. De vader van de kinderen verblijft momenteel in Ghana.
Eisers hebben aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning op grond van hun in Nederland opgebouwde familie- en privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM….
De rechtbank is van oordeel dat de minister de belangen van de kinderen niet voorop heeft gesteld. De minister heeft geen onderscheid gemaakt tussen het privéleven van eiseres en het privéleven van de kinderen.
De minister heeft onvoldoende waarde gehecht aan de conclusies in de overgelegde BIC-rapporten. … De gemachtigde van de minister heeft verklaard dat de risico’s die worden beschreven door de deskundigen onvoldoende zijn voor het verlenen van een verblijfsvergunning, omdat deze risico’s zich niet per se zullen verwezenlijken en dat de deskundigen geen landendeskundigen zijn. De rechtbank oordeelt dat de minister een te zware bewijslast verlangt met betrekking tot het risico op ontwikkelingsschade en dat het meer de in rede ligt om dit te beoordelen in termen van aannemelijkheid. De rechtbank is ook van oordeel dat de minister onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de banden die [eiser 1] en [eiser 2] zouden hebben met Ghana.
De rechtbank is ook van oordeel dat de minister de banden van eisers met Nederland onvoldoende kenbaar heeft betrokken bij de belangenafweging. Ook dit is een gebrek.
De minister is naar het oordeel van de rechtbank ook onvoldoende ingegaan op de moeilijkheden die volgens de gedragsdeskundigen zijn te verwachten bij een gedwongen vertrek naar Ghana. … Daarnaast bestaan er zorgen over de vervulling van de basisbehoeften van de kinderen, zoals schoon drinkwater en toegang tot onderwijs.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister te beperkt getoetst aan het economisch belang. Zo is geen rekening gehouden met de wens van de moeder om te werken. Het belang van de kinderen is niet alleen gelegen om in Nederland naar school te gaan en te studeren, maar ook om in alle (economische) aspecten van de Nederlandse samenleving mee te draaien. De enkele stelling van de gemachtigde van de minister op zitting dat dit louter onzekere toekomstige gebeurtenissen zijn is daartoe onvoldoende omdat dit geen recht doet aan de potentie en bereidwilligheid van eisers.
Rb Amsterdam NL23.35777 en NL23.35779, 22.5.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:9285
Appellant komt uit Rwanda. Hij verblijft vierentwintig jaar in Nederland, maar heeft nooit een verblijfsvergunning gehad. Wel heeft hij sinds 3 december 2013 uitstel van vertrek.
Appellant heeft een aanvraag ingediend voor een vergunning medische behandeling. De minister heeft de aanvraag afgewezen, vanwege gevaar voor de openbare orde. Appellant is namelijk in 2006 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor drie strafbare feiten. De minister vindt dat de verjaringstermijn van twintig jaar niet op appellant van toepassing is, omdat er sprake is van recidive.
De minister moet, bij de belangenafweging art 8EVRM een ‘fair balance’ vinden tussen het belang van betrokkene en diens privéleven enerzijds en het Nederlands algemeen belang anderzijds. Daarbij moet zij alle relevante feiten en omstandigheden kenbaar betrekken. Hiertoe behoren onder meer de aard en ernst van het gepleegde misdrijf, de duur van het verblijf in het gastland, het tijdsverloop sinds het misdrijf en de gedragingen van betrokkene gedurende die tijd.
De rechtbank heeft niet onderkend dat de minister ten onrechte niet het tijdsverloop sinds de misdrijven en het gedrag van appellant daarna heeft betrokken in de belangenafweging, juist omdat appellant dit in bezwaar en beroep heeft aangevoerd.
Hoger beroep tegen Rb Groningen NL22.16913, 20.6.23, gegrond.
RvS 202304498/1/V1, 26.5.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2025:2384
De minister heeft de zoon van eiser ten onrechte niet gehoord. Dat eiser en de moeder van de zoon in de gelegenheid zijn gesteld om de belangen van de zoon naar voren te brengen, acht de rechtbank onvoldoende als alternatief. Het Kinderrechtencomité adviseert dat het kind zoveel mogelijk de kans moet krijgen om rechtstreeks te worden gehoord.
De minister heeft nagelaten te onderzoeken wat een scheiding tussen eiser en zoon betekent voor het welzijn en de ontwikkeling van de zoon. Eiser is onrechtmatig in Nederland en zowel eiser als de moeder van de zoon hebben een licht verstandelijke beperking. De wijze waarop eiser, in samenspraak met de moeder, contact heeft met zijn zoon dient dan ook mede vanuit dat licht te worden bezien. De tegenwerping bij de in het besluit gemaakte belangenafweging dat van eiser ‘een mate van inspanning’ en ‘verantwoordelijkheid’ kan worden verwacht waarbij ‘hij probeert zijn persoonlijke leven te verbeteren’ zodat hij ‘een ruimere omgang met zijn zoon kan krijgen’ , is dan ook niet begrijpelijk. Hieruit blijkt niet dat de minister kenbaar heeft betrokken dat eiser wat betreft de fysieke omgang met zijn zoon volledig afhankelijk is van de medewerking van de moeder.
Beroep gegrond, bestreden besluit vernietigd.
Rb Amsterdam AWB 23/15019 + AWB 24/78 + AWB 24/704 + AWB 23/15021 + AWB 24/76, 5.6.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:9944
rechtbank merkt op dat de minister met de door haar genoemde cijfers, onder meer over het aantal slachtoffers en het aantal ontheemden, een beeld lijkt te schetsen van een relatief voorzichtig positieve ontwikkeling van de huidige veiligheidssituatie in Zuid-Sudan ten opzichte van de situatie ten tijde van het bestreden besluit en van de situatie ten tijde van de hiervoor genoemde uitspraken van de meervoudige kamer (MK) van deze rechtbank. … Tegen de achtergrond van deze relatief voorzichtig positieve ontwikkeling en verbetering, acht de rechtbank het huidige standpunt van de minister over de algemene veiligheidssituatie onnavolgbaar. Immers, waar zij eerder géén willekeurig geweld als gevolg van een internationaal of binnenlands gewapend conflict aannam, stelt zij zich thans, ondanks de door haar geduide relatief voorzichtig positieve ontwikkeling en verbetering, op het standpunt dat sprake is van een relatief lager niveau van willekeurig geweld (wel een 15c-situatie).
De rechtbank wijst er opnieuw op dat de UNHCR telkenmale aandringt om geen personen terug te sturen naar Zuid-Sudan. De rechtbank is van oordeel dat de minister onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd waarom in Zuid-Sudan sprake is van een relatief lager niveau van willekeurig geweld als bedoeld in artikel 15, onderdeel c, van de Kri en niet van een relatief hoger niveau dan wel een uitzonderlijk niveau van willekeurig geweld.
De minister heeft de aanvraag ten onrechte afgewezen als ongegrond.
Rb Groningen NL24.51203, 28.5.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:9411
Op 24 februari 2025 heeft de MvBZ een algemeen ambtsbericht uitgebracht over de (veiligheids)situatie in Turkije.
Uit voornoemd ambtsbericht blijkt dat de Turkse oppositiepartij HDP heeft besloten om haar naam te veranderen. Vanwege deze naamswijziging is de beschrijving van het risicoprofiel naar ‘DEM-leden en -activisten (voormalig HDP)’ aangepast. Met deze wijziging is geen beleidswijziging beoogd.
Daarnaast volgt uit het ambtsbericht dat er sprake is van een negatieve houding vanuit de Turkse autoriteiten tegenover LHBTIQ+ en dat dit gevolgen heeft voor de mate waarin LHBTIQ+ bescherming kunnen inroepen bij de Turkse autoriteiten. De MvA&M heeft daarom besloten om voor LHBTIQ+ aan te nemen dat het niet mogelijk is om bescherming te verkrijgen van de Turkse autoriteiten of internationale organisaties, tenzij sprake is van concrete en individualiseerbare aanknopingspunten op basis waarvan kan worden aangenomen dat het verkrijgen van bescherming mogelijk is.
WBV 2025/10, 28.4.25 in Staatscourant 14970, 3.6.25
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-14790.html
Zie ook kamerstuk 19637-3432, 305.25
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-1198847