De rechtbank is van oordeel dat verweerder alle betrokken belangen bij de beoordeling heeft betrokken. Verweerder heeft erop mogen wijzen dat het aan eiser is om aan te tonen dat hij daadwerkelijk sinds 1986 in Nederland verblijft én eerder dan 29 november 1999, de datum waarop hij volgens verweerder zijn eerste aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier heeft ingediend, een asielaanvraag heeft ingediend. Dit heeft eiser niet aangetoond.
Verweerder heeft er verder terecht op gewezen dat enkel langdurig verblijf in Nederland niet direct maakt dat de belangenafweging in het voordeel van eiser moet uitvallen. Verweerder stelt niet ten onrechte dat de keuze van eiser om privéleven in Nederland uit te oefenen, ondanks dat hij geen verblijfsvergunning heeft, voor eigen rekening en risico van eiser komt. Verweerder heeft zich verder op het standpunt kunnen stellen dat eiser voldoende banden heeft met Pakistan om zich daar staande te kunnen houden, omdat hij zijn vormende jaren daar heeft doorgebracht en de taal spreekt. De stelling van eiser dat hij vrienden en kennissen heeft in Nederland en ook vrijwilligerswerk verricht, maakt dit niet anders.
Alles bij elkaar in samenhang bezien heeft verweerder niet ten onrechte kunnen concluderen dat het belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan eisers persoonlijk belang op privéleven in Nederland.
Rb den Haag NL25.24976 en NL25.24979, 9.10.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:20708
De IND dient in alle lopende procedures met betrekking tot een artikel 9-document - ongeacht of het gaat om een vaststelling, afwijzing of intrekking - de ingangsdatum van het (afgeleide) EU-verblijfsrecht in de kennisgeving/ beschikking te vermelden als de vreemdeling daarom vraagt. Wel ligt de bewijslast bij de vreemdeling.
Eiser heeft verklaard dat hij in Nederland twee broers heeft die erkend zijn als vluchteling vanwege hun lidmaatschap bij HDP en de activiteiten die zij hebben verricht voor deze partij. Uit het AAB Turkije van februari 2025 blijkt dat familieleden van HDP-leden ook de negatieve aandacht kunnen trekken van de Turkse autoriteiten. Dit ziet met name op ouders, echtgenoten, broers, zussen en kinderen van HDP-leden. Uit het bestreden besluit noch het voornemen valt af te leiden dat verweerder heeft onderzocht of eiser bij terugkeer naar Turkije problemen zal ondervinden met de Turkse autoriteiten om voornoemde reden. Verweerder heeft dan ook onvoldoende acht geslagen op eisers verklaringen ten aanzien van zijn problemen bij terugkeer naar Turkije vanwege het HDP-lidmaatschap van zijn broers.
Beroep gegrond.
Rb Middelburg NL25.13717, 7.11.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:21200
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op de geloofwaardig bevonden verklaringen van eiser, waaronder de verklaringen over zijn getroebleerde jeugd, zijn hiv-besmetting, het jarenlange leven op straat, de mishandelingen door de politie en militairen, de detenties vanwege dakloosheid, het ontbreken van een sociaal netwerk, de op hem gepleegde aanslag en zijn ernstige psychische problemen, in onderlinge samenhang bezien, ten onrechte maar in elk geval niet deugdelijk gemotiveerd tot de conclusie is gekomen dat eiser bij terugkeer geen reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Verweerder stelt weliswaar terecht dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege de mishandelingen in zijn vroege jeugd door zijn familie bij terugkeer naar Guinee Bissau een dergelijk risico loopt, maar dat geldt niet zonder meer voor de overige geloofwaardig bevonden gebeurtenissen en omstandigheden, die zich niet alleen voordeden in de jeugd van eiser, maar tot aan zijn vertrek.
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte op het standpunt gesteld dat de (geloofwaardig geachte) problemen, onder meer vanwege het leven op straat, hoe de politie met hem is omgegaan en de herhaalde detenties en mishandelingen als gevolg van de dakloosheid, zich in de toekomst niet meer zullen voordoen, omdat hij inmiddels een volwassen man is. Ook toen eiser een volwassen man was, deden deze problemen zich immers voor, waarbij van belang is dat eiser geen sociaal netwerk heeft en ernstige medische problemen heeft, ook mentaal.
Bovendien dienen de geloofwaardig bevonden asielmotieven van eiser niet enkel afzonderlijk maar ook in onderlinge samenhang beoordeeld te worden ter beantwoording van de vraag of terugkeer van eiser een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM met zich brengt
Dat eiser een verblijfsvergunning regulier op medische gronden heeft en dus niet hoeft terug te keren op dit moment, doet daar niet aan af. Eiser stelt terecht dat een asielvergunning hem meer rechten en meer zekerheden zou geven.
De rechtbank wijst er tevens op dat het aan verweerder is om te onderbouwen dat eiser zich bij ernstige problemen tot de autoriteiten kan wenden om bescherming te vragen. Nu het onweersproken juist/ vooral de politie is waarvoor eiser bij terugkeer heeft te vrezen, valt zonder nadere toelichting niet in te zien dat eiser deze bescherming zal kunnen verkrijgen.
De beroepsgrond slaagt.
Rb Rotterdam NL23.40647, 13.11.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:21679
Ten aanzien van de vrees voor een gedwongen rekrutering overweegt verweerder dat uit het ambtsbericht van november 2022 volgt dat gedwongen rekrutering voorkomt in de provincie Oromia, maar dit betekent niet dat dit ook eiser zal overkomen. Eiser heeft evenwel voor de zitting een rapport van de Deense Immigratie- en Naturalisatiedienst overgelegd, daterende van na de inwerkintreding van het ambtsbericht van januari 2024, waaruit volgt dat gedwongen rekrutering nog steeds plaatsvindt in Ethiopië. Deze informatie komt overeen met eisers verklaringen op dit punt, alsmede met de situatie zoals uiteengezet in het ambtsbericht van november 2022. Verweerder heeft daarom onvoldoende gemotiveerd waarom eisers verklaringen in dit kader oppervlakkig zijn en geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen.
Door eiser wordt benadrukt dat hij tot de Oromo-bevolkingsgroep behoort, uit Oromia afkomstig is en dat hij om die reden disproportioneel gevaar loopt. Het advies dat volgt uit de beslisnota bij de Kamerbrief inzake het landenbeleid Ethiopië van 2 april 2024, spreekt van een verslechterde veiligheidssituatie in de regio Oromia. Ook in de door eiser aangevoerde bronnen wordt bevestigd dat de situatie in de regio Oromia sterk is verslechterd. Uit de beslisnota volgt eveneens dat gelet op de informatie uit het ambtsbericht het willekeurig geweld in Oromia te beperkt wordt geacht om over te gaan tot het advies om een zogenaamde ‘artikel 15c-situatie’ voor Ethiopië aan te nemen. Gelet op de door eiser aangehaalde aanvullende bronnen over de huidige situatie in Ethiopië – meer specifiek in Oromia – kan niet zonder meer worden uitgegaan van de informatie die in het algemeen ambtsbericht Ethiopië van januari 2024 wordt gegeven. Verweerder dient gelet op de aanvullende informatie nader te motiveren of in het geval van eiser sprake is van een reëel risico op ernstige schade wegens willekeurig geweld bij terugkeer naar Ethiopië.
Rb Middelburg NL24.51875, 17.11.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:21630
Uit de taalanalyse concludeert TOELT dat het Somalisch van eiseres in zijn geheel niet aansluit bij de in Zuid-Somalië gangbare varianten, maar met het Somalisch zoals dat gangbaar is in Noord-Somalië, met name in Puntland. Verweerder heeft daaruit afgeleid dat de gestelde herkomst niet aannemelijk is.
In het rapport van Verified is, met verwijzing naar vakliteratuur, uiteengezet dat in en rond Jamaame meerdere taalvariaties naast elkaar voorkomen. Volgens Verified volgt hieruit dat de dialectverwachting in dit geval geen enkelvoudig Zuid-Somalisch profiel is, maar een gemengd profiel waarin zuidelijke en noordelijke kenmerken naast elkaar kunnen voorkomen. Verified betrekt daarbij ook de door eiseres gestelde clanachtergrond (Madhibaan) en wijst erop dat deze groep in de regio vaker Noord-Somalische kenmerken behoudt. Deze punten heeft Verified concreet toegelicht en onderbouwd met literatuurverwijzingen. Verified noemt daarnaast concrete taalverschijnselen die volgens haar aansluiten bij Benadiri of bij een zogenoemde Lower Juba-profiel.
Beroep gegrond.
Rb Middelburg NL25.24282, 12.11.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:21497
De Afdeling oordeelt dat de conclusie van het iMMO - dat de psychische problematiek van de vreemdeling beperkingen gaf die hebben geïnterfereerd met zijn vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren - niet is gebaseerd op een toegespitste beoordeling. Het rapport maakt niet inzichtelijk waarom de medische klachten van de vreemdeling met zekerheid hebben geleid tot een dergelijke interferentie.
Verder is ook de constatering dat de vreemdeling PTSS-klachten heeft onvoldoende, omdat de invloed hiervan op het geheugen per persoon verschilt. Gelet hierop had het iMMO-rapport inzichtelijk moeten maken hoe en in welke mate de medische problematiek van de vreemdeling de werking van zijn geheugen heeft beïnvloed. Hierdoor mocht de minister zich bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas baseren op wat de vreemdeling tijdens de gehoren heeft verklaard.
Het oordeel van de minister over de geloofwaardigheid van het asielrelaas kan de rechterlijke toets doorstaan. Dit is niet onverenigbaar met de conclusie dat de geconstateerde letsels zeer consistent zijn met het geweldsrelaas van de vreemdeling. De vreemdeling heeft geen stukken overgelegd om te onderbouwen in welk verband en door wie hij is mishandeld. De minister heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat het iMMO-rapport geen afbreuk doet aan zijn standpunt dat het asielrelaas ongeloofwaardig is.
Hoger beroep van de minister, tegen Rb Amsterdam NL22.8632, 21.9.22 gegrond.
ABRvS 202205992/1, 14.11.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2025:5526
Eiser betoogt dat de minister ten onrechte twee geloofwaardige identiteiten heeft aangenomen en willekeurig heeft gekozen voor de Zuid-Afrikaanse identiteit. De Zuid-Afrikaanse documenten vermelden een andere achternaam en geboortedatum, en zijn volgens eiser daarom feitelijk onjuist en gebaseerd op een ondeugdelijke identiteitsvaststelling.
De rechtbank overweegt dat de minister in beginsel mag uitgaan van de Zuid-Afrikaanse nationaliteit van eiser, zoals eerder rechtens vastgesteld. Eiser heeft die nationaliteit destijds zelf aangetoond met een authentiek bevonden Zuid-Afrikaans paspoort. De overgelegde Zimbabwaanse documenten – geboorteakte, identiteitskaart en rijbewijs – zijn weliswaar ook authentiek bevonden, maar dat betekent niet dat het Zuid-Afrikaanse paspoort frauduleus is verkregen. Eiser heeft niet aangetoond dat het Zuid-Afrikaanse paspoort vals is of op frauduleuze wijze is verkregen. De verwijzing naar algemene artikelen over fraude in Zuid-Afrika is daarvoor onvoldoende. Daarom is de minister op goede gronden uitgegaan van twee geloofwaardige identiteiten, en heeft hij zich op het standpunt kunnen stellen dat hij mocht uitgaan van de Zuid-Afrikaanse nationaliteit.
De rechtbank volgt de minister ook in zijn standpunt dat van eiser mocht worden verwacht dat hij meer inspanningen zou verrichten om duidelijkheid te verkrijgen bij de Zuid-Afrikaanse autoriteiten over de geldigheid van zijn paspoort. Pas als eiser een oprechte inspanning heeft geleverd om een verklaring te krijgen van de Zuid-Afrikaanse autoriteiten over de verkrijging van zijn paspoort en/of zijn nationaliteit, maar daar desondanks niet in is geslaagd, is het aan de minister om de Zuid-Afrikaanse autoriteiten te benaderen. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet de Zuid-Afrikaanse nationaliteit bezit.
De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Rb Arnhem NL25.39368, 18.11.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:21749
De rechtbank oordeelt dat de minister bij de afwijzing van de asielaanvraag onvoldoende rekening heeft gehouden met de laagbegaafdheid, ernstige psychische problematiek en het referentiekader van de vreemdeling. Niet is gebleken dat de vraagstelling is aangepast op de persoonlijke situatie en begaafdheid van de vreemdeling, terwijl het duidelijk is dat hij de vragen herhaaldelijk niet begreep. Het standpunt van de minister dat het herhalen van de vragen een geschikt middel is om voldoende rekening te houden met het referentiekader, wordt niet gevolgd nu het erop lijkt dat de vragen te moeilijk waren voor de vreemdeling. Dit is ook gebleken uit het gesprek dat de rechtbank ter zitting heeft gevoerd met de vreemdeling.
De minister had extra stappen kunnen zetten voorafgaand aan het nader gehoor. Zo had de minister contact kunnen opnemen met de gemachtigde om door te geven dat de vreemdeling in het bijzijn van een vertrouwenspersoon (een vriend) kon worden gehoord. Bovendien had de minister informatie kunnen vergaren door informatie van de behandelaar, gemachtigde of vertrouwenspersoon te gebruiken, of door de vreemdeling het relaas zelf op schrift te laten stellen.
De minister dient de asielaanvraag opnieuw te onderzoeken, waarbij de laagbegaafdheid van de vreemdeling expliciet in de besluitvorming moet worden meegewogen en wordt toegelicht welke rol dit speelt bij de beoordeling.
Beroep gegrond.
Rb Amsterdam, NL23.30567, 16.10.25
De minister stelt zich op het standpunt dat wel sprake is van zicht op uitzetting naar Ethiopië.
In 2024 zijn er 32 nationaliteitsbevestigingen geweest en in 2025 waren dat er 8. Ook vinden er sinds 8 juli 2025 presentaties in persoon plaats bij het consulaat in Brussel. Van die nationaliteits-bevestigingen zijn er drie laissez-passers afgegeven. Hiervan zijn twee vreemdelingen daadwerkelijk gedwongen uitgezet onder begeleiding van de Koninklijke Marechaussee.
Rb Arnhem NL25.49497, 24.10.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:19517