Nieuws

Rb: meldplicht ipv detentie want al 8jr in beeld bij DT&V, verblijf bij LdH Zwolle

Verweerder heeft een beschikking uit 1997 overgelegd waaruit blijkt dat eiser al sinds toen de verplichting had om Nederland te verlaten. Eiser was al die tijd onrechtmatig in Nederland. Hij verblijft sinds 2017 in de opvang van het Leger des Heils en daar werkt bij de dagbesteding in de horeca. Dat was bij verweerder bekend. In die periode zijn regelmatig gesprekken gevoerd met DT&V en verweerder heeft bevestigd dat eiser altijd is verschenen voor deze gesprekken. De Nederlandse autoriteiten waren dan ook al jaren op de hoogte van eisers verblijfplaats en hij heeft zich ook nooit onttrokken aan zijn meldplicht of het toezicht. Met andere woorden: eiser was sinds in ieder geval 2017 ‘in beeld’.

Verweerder motiveert het onttrekkingsrisico onder meer met twee gedragingen die in 2006 en 2007 hebben plaatsgevonden (toen is hij met onbekende bestemming vertrokken). De rechtbank vindt dat dit zo lang geleden is dat daaraan nu niet zonder meer nog betekenis kan worden toegekend. …

Nu eiser bovendien een asielaanvraag heeft gedaan, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gemotiveerd waarom in ieder geval tijdens die procedure niet met een meldplicht in plaats van bewaring kon worden volstaan. ….. Dat eiser niet eerder een asielaanvraag heeft gedaan, niet uit Nederland is vertrokken en hij zegt dat hij niet naar Algerije terug wil, vindt de rechtbank in eisers geval onvoldoende doorslaggevend.

De rechtbank concludeert dan ook dat de maatregel vanaf de oplegging hiervan onrechtmatig is en verklaart het beroep gegrond.
Rb Roermond NL25.15109, 16.4.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:7289

Rb: prejudiciele vraag over plicht bewaringsrechter om terugkeerbesluit te toetsen

De kern van de verwijzing behelst de vraag of de bewaringsrechter om een doeltreffende voorziening in rechte te bieden ook moet nagaan of het eerder vastgestelde terugkeerbesluit kan worden uitgevoerd. Als de verwijdering niet kan plaatsvinden, kan de bewaring niet strekken tot de verwijdering en is deze onrechtmatig en moet de rechtbank eiser in vrijheid stellen

Het terugkeerbesluit dat de grondslag is voor de verwijdering, is vastgesteld zonder inhoudelijke beoordeling en zonder rechterlijke controle, eiser kan geen rechtsmiddel meer instellen tegen het terugkeerbesluit, in de nationale procedure is niet voorzien in een afzonderlijk verwijderingsbesluit, bezwaar maken tegen de feitelijke overdracht kan pas als de uitzetting is gepland en biedt dus geen bescherming tegen een onrechtmatige bewaring en is bovendien geen volledige toets aan artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn en het Unierecht en het nationale recht voorzien niet in een periodieke toets van het terugkeerbesluit.

De bewaringsrechter moet gelet op artikel 47 van het Handvest zorgen voor effectieve rechterlijke bescherming van de aan het Unierecht ontleende individuele rechten. De rechtbank moet hiertoe kunnen beslissen over elk relevant feitelijk en juridisch element om de rechtmatigheid van de inbewaringstelling te beoordelen.

De rechtbank heeft het onderzoek heropend en geschorst en stelt het Hof twee prejudiciële vragen.

  1. Dient een rechterlijke autoriteit zich, zo nodig ambtshalve, ervan te vergewissen dat het beginsel van non-refoulement zich niet verzet tegen de uitvoering van het terugkeerbesluit dat eerder is vastgesteld en ter fine van welke uitvoering de derdelander in bewaring is gesteld?
  2. Dient een rechterlijke autoriteit zich, zo nodig ambtshalve, ervan te vergewissen dat de in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen zich niet verzetten tegen de uitvoering van het terugkeerbesluit dat eerder is vastgesteld en ter fine van welke uitvoering de derdelander in bewaring is gesteld?

De rechtbank schorst de behandeling van het beroep en houdt iedere verdere beslissing aan.
Rb Roermond NL25.17803, 6.5.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:7570

Rb: terugkeerbesluit Libië niet geldig zonder asielbeoordeling op Libië

In de asielprocedure in 2019 is niet geloofwaardig geacht dat eiser de Libische nationaliteit heeft, maar verweerder heeft hem wel in bewaring stelt ter fine van verwijdering naar Libië. Verweerder dient zich rekenschap te geven van het absolute karakter van het refoulementverbod en verweerder dient het beginsel van non-refoulement in elke fase van de terugkeerprocedure te eerbiedigen, dus ook als hij een terugkeerbesluit vaststelt. Indien verweerder het asielrelaas niet inhoudelijk beoordeelt omdat eiser zijn gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst niet aannemelijk kan maken, kan verweerder niet op een later moment zonder enige toelichting en zonder enige inhoudelijke beoordeling “gewoon een terugkeerbesluit Libië opleggen”. Verweerder dient na te gaan of een eerder vastgesteld terugkeerbesluit kan worden uitgevoerd, voordat hij een vreemdeling met dit doel in bewaring stelt.

Beroep gegrond.
Rb Roermodn NL25.19062 en NL25.19082, 8.5.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:8008

Rb: 21wkn grensdetentie teveel

Rb: 21wkn grensdetentie mag niet

Het voortduren van de grensdetentie is niet langer rechtmatig gezien de lange duur (21 weken). Ongeacht aan wie of wat dat ligt, kan er niet meer worden gesteld dat de vrijheidsontneming zo kort als mogelijk duurt zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid Opvangrichtlijn.

Rb Haarlem, NL25.16583, 23.4.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:8098

Rb: 17wkn grensdetentie mag wel

De vreemdeling verblijft inmiddels ruim zeventien weken in detentie. Alleen de overschrijding van de termijn van negen weken is onvoldoende om te oordelen dat de maatregel onredelijk lang voortduurt. De vreemdeling heeft geen andere omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven om te oordelen dat zijn belang bij opheffing van de maatregel zwaarder moet wegen dan het grensbewakingsbelang. 

Beroep ongegrond.
Rb Haarlem, NL25.11234, 24.3.25

CRvB: verblijfsrecht ouder bij Portugees kind is declaratoir

Een afgeleid verblijfsrecht zoals appellant stelt te hebben is declaratoir van aard zodat hij ook op een eerder moment zich had kunnen wenden tot de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

De staatssecretaris en de minister hebben uitgelegd dat bij besluit van 18 oktober 2021 is vastgesteld dat appellant een afgeleid verblijfsrecht heeft van zijn Portugese zoon. De staatssecretaris en de minister hebben niet uitgesloten dat een dergelijk recht al op een eerder moment kon bestaan, maar zij hebben benadrukt dat er geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die tot het oordeel zouden leiden dat er in de bij de Raad voorliggende te beoordelen periode een dergelijk verblijfsrecht al bestond.

CRvB 21/1272 PW, 1.4.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CRVB:2025:581

Rb: bij afgewezen asielprocedure wel status bij Portugees kind faciliteren

In het Hofarrest Chavez-Vilchez (ECLI:EU:C:2017:354) is overwogen dat een derdelanderouder een afgeleid verblijfsrecht kan ontlenen als de vreemdeling de verzorgende ouder is van een minderjarige Unieburger. Uit het dossier volgt dat de vreemdeling en haar Portugese dochter altijd hebben samengewoond, waardoor een daadwerkelijke afhankelijkheidsverhouding aannemelijk is. Een eventuele scheiding zal zeer waarschijnlijk een aanzienlijke impact hebben op de ontwikkeling van haar dochter. Gelet hierop is het op het eerste gezicht aannemelijk dat de vreemdeling een afgeleid verblijfsrecht kan ontlenen. De minister mocht er daarom niet vanuit gaan dat de vreemdeling illegaal in de EU verblijft en mocht weliswaar een terugkeerverplichting naar Portugal opleggen, maar niet naar Ghana.  

De minister moet een onderzoek naar het afgeleid verblijfsrecht in Portugal faciliteren, bijvoorbeeld door een reguliere verblijfsvergunning op tijdelijke humanitaire gronden toe te kennen zodat zij, al dan niet door middel van doorreis naar Portugal, een afgeleide verblijfsstatus bij de Portugese autoriteiten kan aanvragen. Het nuttig effect van het recht om met de ouders te kunnen samenleven zou immers worden ontnomen als deze facilitering niet plaatsvindt. Ook haar dochter kan hierom nog niet worden verplicht terug te keren naar Portugal, nu dat tot een gedwongen scheiding tussen moeder en dochter zou kunnen leiden. De minister heeft niet kenbaar de belangen van het kind heeft afgewogen, wat op grond van art. 24 Handvest wel verplicht is. Er wordt een voorlopige voorziening getroffen opdat de vreemdeling en haar dochter rechtmatig verblijf in Nederland hebben tot vier weken na het nieuwe besluit van de minister over de reguliere verblijfsvergunning. 

Beroep gegrond.
Rb Zwolle, NL24.10147, 18.4.25

Rb: geen inreis bijna-volwassen vóórkind van Chavez-moeder

Eiser is geboren in 2007 en heeft de Indonesische nationaliteit. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor de afgifte van een faciliterend visum voor verblijf bij zijn moeder met Chavez-verblijfsrecht….

In geschil is of de moeder daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken verricht en of sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding tussen zoon en moeder dat zij gedwongen zou zijn het grondgebied van de Europese Unie te verlaten als aan eiser een verblijfsrecht wordt geweigerd.

De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van het Chavez-Vilchez arrest. Verweerder heeft daarbij van belang kunnen vinden dat referente onvoldoende heeft aangetoond daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken te verrichten. … Om die reden mocht verweerder de aanvraag van eiser afwijzen.

Rb den Haag NL24.41544, 15.4.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:6366

Rb: Marokkaanse documenten bewijzen afhankelijkheid van Belgische broer in NL

Eiser, van Marokkaanse nationaliteit heeft op 27 februari 2023 een aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER ingediend in verband met verblijf bij zijn broer met de Belgische nationaliteit….

In geschil is of eiser ten laste komt van referent en daardoor is aan te merken als familielid van een Unieburger. Uit het beleid van verweerder volgt dat wordt aangenomen dat een familielid ten laste komt van een Unieburger als hij op het moment dat het familielid verzoekt om hereniging met de Unieburger in het land van herkomst materieel wordt ondersteund door de Unieburger. Deze materiële ondersteuning moet noodzakelijk en reëel zijn. …

De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser niet heeft aangetoond dat hij ten laste komt van referent. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser ter onderbouwing van het ten laste komen een ‘Historisch certificaat voor de samenstelling van het huishouden’ heeft overgelegd waarin staat dat eiser gedurende de periode van 1 maart 2020 tot 15 februari 2023 wonend en ingeschreven stond op hetzelfde adres als referent en gedurende die periode onvermogend was en afhankelijk was van referent. In het door eiser overgelegde ‘Administratief certificaat van onvermogen’ staat dat eiser gedurende de periode 1 maart 2020 tot 15 februari 2023 afhankelijk was van referent. Anders dan verweerder meent volgt uit deze documenten dus niet alleen dat referent en eiser gedurende de periode op hetzelfde adres stonden ingeschreven, maar ook dat eiser onvermogend was en afhankelijk was van referent. Nu niet in geschil is dat deze documenten zijn afgegeven door de bevoegde autoriteiten van Marokko heeft verweerder deze documenten niet met de enkele motivering dat hieruit niet kan worden afgeleid dat eiser niet ten laste kwam van referent ter zijde mogen schuiven.

Daarnaast heeft eiser documenten overgelegd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de ondersteuning van referent noodzakelijk was. Zo volgt uit het inkomenscertificaat van de belastingdienst van Marokko dat eiser over het jaar 2022 geen inkomen had. Uit de overgelegde bankrekeningverklaringen over de periode 1 januari 2019 en 23 november 2023 blijken slechts drie afschrijvingen en geen bijschrijvingen. Referent heeft op zitting verklaard dat dit komt omdat eiser in die periode geen inkomen had.

De beroepsgrond slaagt.
Rb den Haag AWB24/13127 en AWB24/13128, 16.4.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:6414

Rb: geen bescherming LHBTI Trinidad en Tobago

De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat er de afgelopen jaren een wezenlijke verandering is geweest wat betreft de positie van LHBTI’ers in Trinidad en Tobago en de mogelijkheid om als LHBTI’er bescherming in te roepen bij de autoriteiten. De algemene situatie van LHBTI’ers in Trinidad en Tobago, zoals blijkt uit de door eisers overgelegde landeninformatie, is in elk geval zorgwekkend te noemen. Hierbij is ook van belang dat, hoewel homoseksuele handelingen in de praktijk nooit worden vervolgd, de strafbaarstelling daarvan wel duidelijk wijst op een land waar homoseksuele relaties niet worden geaccepteerd door de autoriteiten.

Eisers persoonlijke ervaringen met autoriteiten passen binnen de hiervoor geschetste positie van LHBTI’ers bij de autoriteiten. Eisers hebben na meerdere incidenten aangifte gedaan (of in elk geval melding van de incidenten gemaakt) bij de politie. Uit de verklaringen van eisers blijkt dat de politie weliswaar de aangiftes/meldingen in ontvangst nam, maar dat de politie geen actie heeft ondernomen om eisers te beschermen en dat eisers werden uitgelachen en dat de politieagent daarbij opmerkte dat eisers niet werden geholpen en niet konden worden geholpen omdat zij homoseksueel waren….

De beroepen van eisers zijn gegrond.
Rb Rotterdam NL23.17508 en NL23.17509, 22.4.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:7190

Rb: geen bescherming LHBTI Pakistan

De rechtbank is het met eiser eens dat verweerder hem niet kan tegenwerpen dat hij geen enkele inspanning heeft verricht om bescherming in te roepen van NGO’s of internationale organisaties, hij nooit naar de politie is gestapt en hij geen advocaat heeft ingeschakeld. Hoewel er in het algemene ambtsbericht over Pakistan staat dat het mogelijk is om aangifte te doen en hulp te krijgen van NGO’s, heeft eiser aangevoerd dat er uit het ambtsbericht ook blijkt dat er een gevangenisstraf van maximaal levenslang staat op seksuele handelingen tussen hetzelfde geslacht.

Zonder nadere toelichting van verweerder begrijpt de rechtbank niet waarom het niet inroepen van bescherming en het niet doen van een aangifte de geloofwaardigheid van het asielmotief van eiser aantast gelet op de context van het asielrelaas.

Rb den Haag NL25.11664 en NL25.11665, 25.4.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:7055

Pagina's