Nieuws

Rb: ondanks status in Portugal terugkeerbesluit Brazilie terecht

De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is tussen partijen dat eiser in Portugal een verblijfsrecht heeft tot 23 april 2024. Voorts is niet in geschil dat aan eiser driemaal een bevel tot terugkeer naar Portugal is uitgereikt. Eiser heeft verklaard dat hij geen gevolg heeft gegeven aan het bevel tot terugkeer.

Uit de systematiek van de Terugkeerrichtlijn volgt dat de staatssecretaris in dat geval een terugkeerbesluit kan opleggen met de verplichting terug te keren naar het land van herkomst of een ander derde land waar de toegang gewaarborgd is. Dat aan eiser in eerste instantie een bevel tot terugkeer naar een EU-lidstaat moet worden uitgereikt, is de uitzondering op de hoofdregel dat een derdelander bij onrechtmatig verblijf geacht wordt het grondgebied van de EU, EER en Zwitserland, te verlaten. De rechtbank is daarom van oordeel dat de staatssecretaris terecht Brazilië heeft aangewezen als land waarnaar eiser dient terug te keren.

Het beroep is ongegrond.
Rb Groningen NL24.7111 en NL24.7112, 6.3.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:297

Rb: binnentreden woning toegestaan bij melding ruzie

De rechtbank oordeelt als volgt. Uit het proces-verbaal van aanhouding volgt dat de politie de woning van eiser is binnengetreden zonder toestemming van eiser, omdat de politie een melding kreeg om naar deze woning te gaan in verband met een ruzie. Hieruit blijkt al dat er sprake is van een strafrechtelijk voortraject. Een extra proces-verbaal over het binnentreden in de woning zonder toestemming is in het kader van de beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring niet nodig.

De beroepsgrond slaagt niet.
Rb Utrecht NL24.1220, 1.2.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:2501

Rb: rondhangen bij synagoge is onvoldoende grond voor staandehouden

In het proces-verbaal van bevindingen is vermeld: “verbalisanten (…),waren gekleed in herkenbaar politie-uniform en rijdend in een herkenbaar politie dienstvoertuig, belast met de algehele surveillance in Utrecht. (…)Wij reden langs de Synagoge op de [adres] te [plaats] . Aldaar zagen wij een man opvallend heen en weer lopen in de [straat] . Ambtshalve is ons bekend dat er in de huidige situatie in de wereld hier een dreiging op kan staan.”

De rechtbank is van oordeel dat in het proces-verbaal onvoldoende inzichtelijk is gemaakt op basis van welke bevoegdheid eiser is gecontroleerd en wat daarvoor nu precies de aanleiding is geweest. In het proces-verbaal is namelijk niet toegelicht wat de verbalisanten exact hebben waargenomen of hoe lang zij dit hebben waargenomen, waarom het heen en weer lopen van eiser opvallend werd bevonden en hoe dit verband hield met de synagoge. De in het proces-verbaal gegeven context, te weten “de huidige situatie in de wereld”, is onvoldoende concreet.

Bij deze onduidelijkheid moet het ervoor worden gehouden dat de controle op eisers identiteit heeft plaatsgevonden in het kader van de Vreemdelingenwet. Deze controle kan echter alleen plaatsvinden als sprake is van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf. Uit het proces- verbaal blijkt op geen enkele manier dat daarvan sprake is. De staandehouding van eiser was dus onrechtmatig....

Gelet op de ernst van het gebrek is de rechtbank van oordeel dat de belangenafweging uitvalt in het nadeel van de staatssecretaris. De beroepsgrond slaagt.

Rb Utrecht NL24.3997 en NL24.4723, 13.2.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:2595

Comm JBZ Raad EK: behandelvoorbehoud Facilitation Directive ivm humanitaire hulp

De commissie erkent het belang van het ondermijnen van het verdienmodel van mensensmokkelaars, ook middels het strafrecht, maar benadrukt tegelijkertijd dat de bescherming van kwetsbare vluchtelingen en slachtoffers van mensensmokkel niet in het geding mag komen. Deze bescherming wordt immers vaak geboden door hulpverleners en organisaties die vanuit een humanitair oogpunt handelen, vooral in situaties waarin levensgevaar dreigt voor vluchtelingen en migranten. De huidige, ruim geformuleerde artikelen van de richtlijn lijken onvoldoende in het bieden van rechtsbescherming aan deze hulpverleners.

Daarom verzoekt de commissie specifiek geïnformeerd te worden over de mogelijkheid van het vrijstellen van strafrechtelijke sancties voor humanitaire hulp op grond van humanitaire overwegingen. Dit verzoek betreft ook informatie over de relatie tot de implementatierichtlijn uit 2020, evenals de uiteenlopende toepassingen van de richtlijn in verschillende lidstaten wat betreft de strafbaarstelling van hulp aan irreguliere migranten, zowel op het land als op zee. De commissie wenst inzicht in de gevolgen van deze verschillende benaderingen voor humanitaire hulpverleners in de lidstaten.

Bovendien verlangt de commissie actieve informatievoorziening over de ontwikkelingen, onderhandelingen en reacties van lidstaten met betrekking tot de ruim gedefinieerde criteria in artikel 3 van het voorstel, zoals het «publiekelijk aanzetten» van onderdanen van derde landen tot het betreden, doorreizen of verblijven binnen het grondgebied van een lidstaat in strijd met relevante Uniewetten of de wetten van de betreffende lidstaat betreffende de toegang, doorreis en het verblijf van onderdanen van derde landen». Dezelfde grondige en actieve informatieverstrekking verzoekt de commissie ook met betrekking tot artikel 9, dat spreekt over «instrumentalisering» onder «verzwarende omstandigheden».

De commissie acht de onderhandelingen in de Raad en te zijner tijd in de triloog over dit voorstel en de inzet van de Nederlandse regering daarbij van dusdanig groot belang dat zij daarover op bijzondere wijze wenst te worden geïnformeerd.

De commissie adviseert de Kamer daarom om bij brief van de Voorzitter aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid te verzoeken een parlementair behandelvoorbehoud te maken.

kamerstuk 36507-A, 6.3.24
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36507-A.html

Rb: geen familie- en priveleven Armeens-Syriër, als 14jr in NL gekomen en 8jr in NL

Verweerder heeft terecht in het voordeel van eisers meegewogen dat eiser 1 op veertienjarige leeftijd Nederland is ingereisd, hier naar school gaat, de Nederlandse taal spreekt en in Nederland sociale en culturele banden heeft. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank het algemeen belang van de Nederlandse staat bij een restrictief toelatingsbeleid en het economische belang van de bescherming van de woning- en arbeidsmarkt hier te lande en de bescherming van het gezondheidszorgsysteem in het nadeel van eisers mogen meewegen. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat de gevolgen van de keuze van eisers om familieleven en privéleven in Nederland te gaan uitoefenen tijdens illegaal verblijf in beginsel voor hun rekening en risico komen, waarbij keuzes van zijn ouders aan eiser 1 kunnen worden toegerekend. .... Het betoog, onder verwijzing naar het arrest Noorzae van het EHRM, dat eisers inmiddels zo lang in Nederland zijn dat verweerder zich in redelijkheid niet op het standpunt kan stellen dat de belangenafweging in het nadeel van eisers uitvalt, volgt de rechtbank niet. In die zaak was sprake een vreemdeling die op zeer jonge leeftijd Denemarken was binnengekomen en ongeveer achttien jaar lang rechtmatig verblijf had. Daar is in het geval van eiser 1 geen sprake van, zodat dit betoog daarom al niet kan slagen.

Het betoog van eiser dat reeds tijdens de nadere gehoren van zijn ouders in de asielprocedure bekend was dat zij in het bezit waren van Armeense paspoorten, maar dat desondanks een asielvergunning is verleend, baat eisers niet. Ook dan was het eisers reeds sinds 13 juni 2016 (voornemen intrekking van de verblijfsvergunningen) duidelijk dat hun verblijfsrecht precair was. De rechtbank volgt eisers evenmin in het standpunt dat het verweerder vrij staat om enkel eiser 1 een verblijfsvergunning te verstrekken, zodat daarmee het risico op misbruik door de ouders wordt ondervangen. Immers valt niet uit te sluiten dat de ouders van eiser 1 alsnog via hem aanspraak zouden kunnen maken op een verblijfsvergunning. Dit betoog slaagt daarom niet.

Rb Rotterdam NL21.12049, 20.2.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:2415

Rb: 8EVRM Egyptisch kind, als 11jr in NL gekomen en 8jr in NL

De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de specifieke situatie van eiseres onvoldoende in zijn belangenafweging heeft betrokken. Dat de staatssecretaris op de zitting heeft gesteld dat het verblijfsrecht van eiseres altijd onzeker is geweest in de acht jaar dat zij in Nederland is, is gelet op de periode dat eiseres rechtmatig verblijf had in Nederland niet goed te volgen. Daarom kan de rechtbank het standpunt van de staatssecretaris dat het handelen van de ouders aan eiseres wordt toegerekend en dat zij willens en wetens heeft bijgedragen aan haar worteling en verwestering in Nederland, zonder een voldoende onderbouwing, die ontbreekt, niet volgen....

De staatssecretaris heeft niet aannemelijk gemaakt dat als aan eiseres een verblijfsvergunning regulier wordt verleend, haar ouders in aanmerking komen voor een van haar afhankelijke verblijfsvergunning. Daarbij merkt de rechtbank op dat eiseres op de zitting heeft toegelicht dat zij niet meer in gezinsband samenwoont met haar ouders, dat zij zelfstandig bij een gastgezin woont, dat zij zelf in haar eigen onderhoud voorziet, dat haar ouders haar niet financieel ondersteunen en dat zij maar af en toe haar ouders, die in de VBL in [plaats] verblijven, bezoekt......

De staatssecretaris heeft in zijn belangenafweging onvoldoende betrokken dat eiseres inmiddels sinds haar elfde (onafgebroken) in Nederland woont en dat deels rechtmatig verblijf had in Nederland. Zij volgt hier een [opleiding] tot verpleegkundige, niveau 4, zij werkt in de zorg en loopt een stage in een ziekenhuis en zij is lid van een sportvereniging. De rechtbank volgt de staatssecretaris niet in zijn standpunt dat dit omstandigheden zijn die inherent zijn aan het langdurig verblijf van eiseres terwijl haar verblijf onzeker was. Eiseres heeft op de zitting toegelicht dat zij al jaren in onzekerheid leeft en stress heeft, dat haar ouders haar als kind vanuit Egypte hebben meegenomen naar Nederland, dat zij haar (sociale) leven in Nederland heeft opgebouwd en dat het niet haar schuld is dat zij al bijna tien jaar in onzekerheid verkeert. Zij heeft verder toegelicht dat zij in de zorg werkt, dat het haar wens is om hartchirurg te worden, dat haar moeder [patiënt] is en dat het steeds slechter met haar gaat. Tegen deze achtergrond heeft de staatssecretaris onvoldoende onderzocht of eiseres zich, zelfs met de hulp van haar ouders, in Egypte nog kan aanpassen, vestigen en een bestaan kan opbouwen en onvoldoende gemotiveerd dat dit van haar kan worden verlangd. De rechtbank merkt daarbij op dat eiseres op de zitting heeft toegelicht dat haar zus die in Egypte woont een heel ander leven heeft, dat haar zus zelf in Egypte geen boodschappen mag doen en dat de rechten voor vrouwen in Egypte anders zijn.

De beroepsgrond slaagt.
Rb Groningen AWB 23/13264, 6.3.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:2974

Rb: prejudiciele vragen over afwijzing Chavez bij verblijfsrecht moeder in Spanje

Verzoekster, die de Marokkaanse nationaliteit heeft en moeder is van een minderjarige Nederlandse zoon, heeft een aanvraag gedaan tot verlening van een afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 VWEU. Het verzoek om een prejudiciële beslissing heeft betrekking op de vraag of verzoekster is uitgesloten van de verkrijging van een afgeleid verblijfsrecht in Nederland omdat zij een verblijfsrecht heeft in Spanje.

Doordat verzoekster een verblijfsrecht in Spanje heeft, hoeft verzoekster bij de niet-verlening van een afgeleid verblijfsrecht in Nederland de Unie als geheel niet te verlaten en haar minderjarige Nederlandse zoon dus ook niet en daardoor blijven zijn burgerschapsrechten behouden. De rechtbank vraagt zich af of de beginselen die volgen uit de jurisprudentie van het Hof onverkort van toepassing moeten worden geacht in deze situatie. Een dergelijke uitleg van artikel 20 VWEU brengt mee dat niet behoeft te worden beoordeeld of het in het belang van het minderjarige Nederlandse kind is om gebruik te moeten maken van zijn recht op vrij verkeer en verblijf en brengt mee dat niet wordt onderzocht wat de gevolgen zijn voor het gezinsleven. Bij alle handelingen die de autoriteiten verrichten, dient het belang van het kind echter een essentiële overweging te zijn.

De afwijzing van het verzoek om verlening van een afgeleid verblijfsrecht behelst bovendien de vaststelling van onrechtmatig verblijf. Verweerder is op grond van de Terugkeerrichtlijn gehouden illegaal verblijf te beëindigen en verzoekster op te dragen zich onmiddellijk naar Spanje te begeven. Indien verweerder de Terugkeerrichtlijn ten uitvoer legt is hij gehouden rekening te houden met het belang van het kind en het familie- en gezinsleven.

De rechtbank verzoekt het Hof om nader uit te leggen of, nadat is vastgesteld dat de derdelander ouder die om de verlening van een afgeleid verblijfsrecht verzoekt een verblijfsrecht in een andere lidstaat heeft, en nadat is vastgesteld dat sprake is van een afhankelijkheidsverhouding, er een nader onderzoek moet plaatsvinden naar het belang van het kind en het gezinsleven en dit moet worden betrokken bij de beoordeling of een afgeleid verblijfsrecht moet worden verleend.

Rb Roermond NL22.11571, 26.2.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:2300

Rb: staatloze Palestijnse kan terug naar Libie ondanks illegale uitreis

Bij een staatloze vreemdeling merkt verweerder het land waar de vreemdeling voor zijn komst naar Nederland zijn gebruikelijke verblijfplaats had aan als het land van herkomst. Uit de Guidelines on Statelessness volgt dat rechtmatig verblijf niet vereist is om een land aan te duiden als het land van gebruikelijk verblijf. Libië kan beschouwd worden als de gebruikelijke verblijfplaats omdat eiseres in Libië is geboren en daar jarenlang heeft gewoond en onderwijs gevolgd. Nadat zij in de jaren 2000 naar Syrië is verhuisd, is zij in 2011 naar Libië teruggekeerd. Vervolgens is zij in Libië getrouwd en heeft zij twee kinderen gekregen. Dat eiseres meerdere pogingen zou hebben ondernomen om te vertrekken uit Libië doet daar niet aan af, gezien het lange verblijf van elf jaar in Libië. Verder is niet van belang of eiseres toegang zal krijgen tot Libië. De vraag in het kader van deze procedure is of eiseres een gegronde vrees heeft voor vervolging of een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.

Verweerder heeft ook mogen overwegen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet veilig kan terugkeren naar Libië omdat zij Palestijnse is. Verweerder heeft op grond van het algemeen ambtsbericht van februari 2023 mogen concluderen dat de situatie van (staatloze) Palestijnen in Libië niet van dien aard is dat zij nog langer als risicogroep aangemerkt moeten blijven. Ook volgt uit het huidige ambtsbericht dat er geen sprake is van gericht geweld tegen, onterechte arrestaties of vervolging van, Palestijnen in Libië. Verweerder heeft mogen concluderen dat hij in de informatie die eiseres in de zienswijze heeft overgelegd geen aanleiding heeft hoeven zien om tot een ander oordeel te komen.

Verder is niet in geschil dat illegale uitreis in Libië strafbaar is gesteld. Evenmin is in geschil dat in Libië migranten worden gedetineerd. In geschil is wel of eiseres bij terugkeer het risico loopt gevangen te worden gezet vanwege haar illegale uitreis. Uit het algemeen ambtsbericht van februari 2023 over Libië blijkt een diffuus beeld ten aanzien van de behandeling van Syriërs. Het ambtsbericht vermeldt dat Syriërs die onderschept worden op weg naar Europa vrijgelaten worden uit detentie met een schriftelijke aanzegging om Libië te verlaten. Door de Libische autoriteiten wordt daar geen follow-up aan gegeven. ....Alles overziende concludeert de rechtbank dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres bij terugkeer in Libië niet het risico loopt vervolgd te worden of ernstige schade te lijden vanwege haar illegale uitreis.

Rb den Haag NL23.27328, 5.3.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:2906

SvJ&V: India blijft veilig land van herkomst, met uitzonderingsgroepen

De aanwijzing van India als veilig land van herkomst wordt voortgezet. Uitzonderingen hierop zijn religieuze minderheden die als gevolg daarvan problemen hebben ondervonden, Dalit-vrouwen (waaronder meisjes), journalisten en personen die zich kritisch toonden over de overheid en het overheidsbeleid en als gevolg daarvan problemen hebben ondervonden, waaronder bijvoorbeeld (mensenrechten)activisten, academici en demonstranten. Jammu en Kashmir blijft uitgezonderd van de aanwijzing als veilig land van herkomst.

kamerstuk 19637-3209, 5.3.24
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-19637-3209.html

Rb: risico Tigrese vrouwen beter afwegen

De situatie van de vreemdeling is niet zorgvuldig in het licht van de algemene situatie van Tigreeërs in Ethiopië beoordeeld. Ook is niet deugdelijk gemotiveerd dat de situatie in Ethiopië rustiger is sinds het uitbrengen van het Algemeen Ambtsbericht van Ethiopië van november 2022. Verder is onvoldoende betrokken dat de vreemdeling een alleenstaande vrouw is zonder volwassen gezinsleden op wie ze zou kunnen steunen, terwijl ze niet de bescherming van Ethiopische autoriteiten of dorpsgenoten zal kunnen inroepen. Ook is niet deugdelijk gemotiveerd waarom Tigrese vrouwen niet als sociale groep aangemerkt kunnen worden. Ten slotte zijn de belangen van de drie minderjarige dochters niet zorgvuldig bij de beoordeling betrokken.

Beroep gegrond. 
Rb Amsterdam, NL23.29753, 19.2.24

Pagina's